Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd20 Het Arianisme: macht en valOok Europa is eenmaal jong geweest. Het ‘begon’ met wat in feite een einde zou moeten heten: het uiteenvallen van het oude imperium onder de slagen van de barbaren. In de geschiedenis van de ketterijen zijn de lotgevallen van de barbarenvolken binnen de rijksgrenzen tevens die van opkomst en ondergang van het Arianisme. | |
[pagina 121]
| |
Als wij in de reeks van barbaarse koninkrijken dat van de Visigoten als het eerste en dat van de Vandalen in Afrika als het tweede beschouwen, zijn de Bourgondiërs met de vestiging van hun rijk rondom Lyon in de vijfde eeuw de derde geweest. Zij streken daar neer na de Hunneninval (zie hierna), verdreven uit de gebieden aan de Boven-Rijn tussen Worms en Mainz die keizer Honorius hun had toegewezen. Het vermaarde, Oerduitse Nibelungenlied, een zestal eeuwen na de daarin bezongen gebeurtenissen ontstaan, heeft ons in zijn brede strofen en ritmen de wederwaardigheden, intriges, doodsdrang, de helden- en liefdesepisoden van Oudbourgondische mannen en vrouwen, alsmede hun ondergang bij de Hunnenoorlog met Etzel (Attila) tragischschoon, maar historisch weinig betrouwbaar geschilderd.Ga naar voetnoot1 De Bourgondiërs, betrekkelijk klein volk op betrekkelijk klein maar vruchtbaar gebied aan Rhône en Saône, verbraken door hun vestiging de verbinding van Rome met Noord-Gallië. Het feit bevorderde de inschrompeling van het oude imperium tot Italiaans grondgebied. De Bourgondiërs gingen bij hun verovering te werk als alle barbaren. Zij namen de Gallo-Romeinse landadel zijn bezittingen af, maar laadden hierna de wraak der historie op zich: de onderworpenen waren groter in aantal en sterker van cultuur dan hun overwinnaars. Al in dezelfde vijfde eeuw begon de volledige romanisering van de Bourgondiërs, die tot en met de taal, de religie en de juridische instellingen van de Latijnen overnamen. Het Westromeinse rijk was niet veel meer dan een schaduw van weleer. Valentinianus iii, die we ook in de Vandalenhistorie hebben ontmoet, bestond vrijwel bij de diplomatieke vaardigheid van zijn minister Aetius, de ‘laatste grote Romein’, om barbaar tegen barbaar uit te spelen. Zo kon men twintig jaar met veel balanceren een precair geworden rijksevenwicht in stand houden. De grote beproeving kwam rond 450. De Hunnen, die ook in het Nibelungenlied een hoofdrol vervullen, kwamen - terwijl de Vandalen in Noord-Afrika zich ongehinderd in zeeroof en landconfiscaties vermeiden - vanuit de Hongaarse vlakte in beweging. Zij hadden zich daar na een aanvankelijke opmars uit het Russische zuiden genesteld. Hun grote leidsman was Attila (geb. 435), als de meeste barbarenvorsten overbruisend van dadendrang en de daarbij passende meedogenloosheid. Hij dreef zijn ruitervolk eerst in oostelijke richting: onstuimige razzia's door de Balkan. Klein-Azië, Mesopotamië, Armenië - een reeks van rooftochten, waarvoor alleen Constantinopel gespaard bleef, omdat de keizer de Hunnen blijvend met hoge schattingen afkocht. Nu kwam het Westen aan de beurt. In Gallië binnengedrongen, waar het imperium nog zoveel belangen had, veroverde Attila, geholpen door Oostgoten, Skiren van de Oder die in Zuid-Rusland terecht waren gekomen en Slavische benden, stad na stad, doorstotend tot Aurelianum (Orléans), het grootste toenmalige militaire steunpunt van het Westromeinse rijk. Aetius bracht bij die ramp al zijn staatkundige talenten in het geweer om een federatie te bereiken van Romeinen en reeds gevestigde barbaren, in de eerste plaats met de Visigoten, om de Hunse opmars te breken. In 451 slaagde Aetius er in Attila voor deze macht te doen omkeren. De Hunnen richtten zich naar het noordoosten; Aetius bleef hen vervolgen. Op de Catalaunische Velden (bij het huidige Châlons-sur-Marne) dwong hij de grote Hun tot de veldslag die voor Attila fataal | |
[pagina 122]
| |
verliep. Bourgondiërs en Visigoten keerden, onafhankelijker dan ooit, in hun respectievelijke rijken terug. De Hunnen zakten zuidwaarts af en rukten door Italië op naar Rome. Daar trad paus Leo i - zoals hij dat straks in 455 met Geiserik zou doen - Attila met groot kerkvorstelijk vertoon en courage tegemoet, en bewoog hem Rome te sparen - overigens tegen betaling van een hoge krijgsschatting en wagens vol geschenken...Het voorval tekende Attila's nadagen. De grote rover en verwoester stierf in 453, twee jaar na zijn feitelijke nederlagen. Aetius, architect van de westelijke verdediging, kreeg het aan het hof van Ravenna zwaar te verduren. Minder gelukkige staatslieden intrigeerden tegen hem, Valentinianus iii begon hem lastig te vinden en liet hem tijdens een audiëntie vermoorden. In de chaos die volgde en waarbij de usurpator Maximus de macht greep en op zijn beurt Valentinianus opruimde, bleek dat er in feite geen gezag meer in het imperium was, tenzij dan bij de barbaarse huursoldaten. Uit hun midden verrees een nieuwe leider, Odoaker uit de stam der Skiren, volgens anderen zelf een Hun. De nieuwe bevelhebber over de legioenen werd op Germaanse wijze als ‘legerkoning’ op het schild geheven. Om zijn macht te demonstreren zette hij de laatste Romeinse keizer, het kind Romulus Augustulus (‘het keizertje’) af en stuurde de emblemen van zijn waardigheid als buit en hulde aan keizer Zeno in Constantinopel, die Odoaker prompt, maar met eigen achtergedachten, als heerser van het Westen erkende. Het was een rijk zonder veel prestige, ingekrompen tot Italiaans grondgebied, onder de duim gehouden door een mengelmoes van volken en volkjes, Skiren, Rugiërs, Goten, Alanen. Odoaker legde meteen de hand op een derde van alle grondbezit van de Italiaanse landadel en gaf het grotendeels weg aan de mannen die hem aan de macht hadden gebracht. Hij maakte daarbij de typisch barbaarse fout door, uit verachting voor de Romeinse instellingen, het intern beheer over Italië aan de oude adel over te laten die het verleden uiteraard zo lang mogelijk in stand hield. Inmiddels had keizer Zeno in Constantinopel iemand gevonden die Odoakers wankel bewind omver zou kunnen werpen en Italië terugvoeren onder zeggenschap van het rijk: Theoderik ‘de Grote’, koning van de Oostgoten (geb. 454), die wij in de Germaanse heldensage terugvinden in de avontuurlijke gestalte van Diederik van Bern.Ga naar voetnoot1 Theoderik was als kind in Byzantijnse gijzeling opgegroeid en had daarbij het een en ander geleerd. Hij was voor Zeno's plannen des te gereder te vinden, omdat hij zijn Oostgotisch volk na jaren van smaad tot nieuwe grootheid wenste te verheffen. Het gelukte hem aanvankelijk ook wonderwel. In 493 veroverde hij Italië, ving Odoaker, liet hem door moordenaarshand berechten (sluipmoord en gif waren bij de Germaanse heersers nog populairder dan bij de Romeinen), en vestigde op Italiaanse bodem het Oostgotische rijk, met Ravenna als hoofdstad; het tweede van die signatuur als wij dat van Odoaker meetellen. In Constantinopel moest men machteloos toezien hoe Theoderik zich volslagen onafhankelijk maakte en een verwikkeld systeem van diplomatieke betrekkingen met Franken, Visigoten, Bourgondiërs en Vandalen opbouwde. Hij beschouwde zich als de ‘oudste’ van de barbarenkoningen en probeerde | |
[pagina 123]
| |
wijs te regeren, daarbij door twee gedachten geleid. Als eerste mocht de katholieke Frankenkoning zijn gebied nooit ten koste van Bourgondiërs en Visigoten uitbreiden. Ten tweede streefde hij in zijn eigen rijk, na alle militaire ambten onder zijn Goten te hebben verdeeld, naar een versmelting van de Germaanse en Romeinse bevolkingen, wat hem voor een probleem en tenslotte voor een fiasco stelde: de Goten waren en bleven Arianen, de Latijnen katholieken! Theoderik meende de kloof te kunnen overbruggen door een soort godsdienstvrede in te stellen. Hij riep geleerde Romeinen en dichters naar zijn hof te Ravenna, liet Oudromeinse gedenktekens herstellen en won de adviezen in van Romeinse intellectuelen zoals de jurist en historicus Cassiodorus, of de veelzijdige wijsgeer Boëthius. De Romeinse adel mocht ook nu weer volgens zijn oude wetten blijven leven. Theoderik nam hun zelfs de landerijen niet af die hun na de confiscaties van Odoaker nog restten. Zijn rijksschepping was zwaar van tweeslachtigheid, zoals zijn eigen karakter, ten dele ketter, ten dele Romein (of eerder Byzantijn); een man van beschaving die zelfs een zekere bouwkunst wist te laten ontwikkelen, waarvan zijn eigen koepelgraf in Ravenna het beste voorbeeld is; ten dele een barbaar. Het laatste bleek vooral uit de kerkering en vernietiging van de genoemde rechtzinnige christen en filosoof Boëthius, auteur van het vermaarde Troost der wijsbegeerte, die Theoderik in 524 liet terechtstellen op verdenking te hebben deelgenomen aan een door Byzantium ontworpen anti-Gotisch komplot. Die komplotten waren er overigens wel; de machthebbers in Constantinopel konden zich niet bij het bestaan van het Oostgotische rijk neerleggen en brachten al wat zij konden tegen Theoderik in beweging, onder wie paus Johannes i in Rome, die natuurlijk van de ketters gruwde. Theoderik loste het godsdienstige vraagstuk op door de paus in de kerker te werpen en voortaan zelf de bisschoppen van Rome te benoemen... Na Theoderiks dood (526) ontstonden er aan het hof te Ravenna duidelijk twee partijen, een Romeins-katholieke en een Gotisch-Ariaanse, die elkaar de macht betwistten. In Constantinopel benutte men de situatie om eindelijk militair in te grijpen. De ‘Gotenoorlog’, alweer door Procopius beschreven, duurde vanwege de hardnekkige tegenstand van de barbaren 'n twintig jaar. Koning Totila (gesneuveld 552) wist door vrijlating van slaven en het bevoordelen van de kleine boeren met land zijn leger sterk te vergroten en zijn vijanden terug te slaan. Keizer Justinianus, gebrand op herstel van het oude imperium en daartoe, zoals wij zagen, begonnen met de onderwerping van het Noordafrikaanse Vandalenrijk, stuurde nu zijn veldheer Narses naar Italië. De ‘eunuch uit Armenië’ bleek ook hier te kunnen zegevieren; in slag na slag, tot aan de eindnederlaag van koning Teja bij de Vesuvius (555), onderwierp hij het Oostgotische rijk en werd zelf de eerste Byzantijnse exarch (gouverneur) op Italiaanse bodem.Ga naar voetnoot1 De oorlog had Italië in een puinhoop herschapen. De edicten en vrijlatingen van Totila werden ongedaan gemaakt, de Oudromeinse slavenhuishouding met al haar kwellingen en economische achterlijkheid ook hier weer ingevoerd...Het was Byzantium niet gegeven lange tijd van de herovering te genieten. Er was al een nieuw barbarenvolk onderweg naar Italië, ditmaal de uit de | |
[pagina 124]
| |
Elbestreek afkomstige Longobarden, de vereenvoudigde naam nog herkenbaar in het huidige Lombardije. In 568 drongen zij Italië binnen onder hun koning Alboin, en stichtten er hun rijk met Pavia als hoofdstad. In tegenstelling tot de Goten waren zij van een primitiever en absoluter soort: door geen zuidelijke civilisatie aangeraakt verwierpen zij elk compromis met de Italiaanse landadel door hun eenvoudig alle bezittingen af te nemen. Ze maakten zelfs een groot aantal van deze slavenhouders gevangen en verkochten ze in andere landen op de slavenmarkten. Zwaardadel en vrije boeren, Ariaans en zelfs ten dele nog onvervalst heidens, waren de twee pijlers van hun staatsbestel, op den duur twee klassen wiet belangen volgens het typisch feodale patroon gingen botsen: de adel maakte zich zorgen over de groeiende macht van de koningen, boeren én adel zagen met lede ogen dat de koningen meer en meer steunden op de stedelijke bevolkingen, wat tevens een overhellen naar het katholicisme inhield... Dat de barbarenrijken in vele gevallen efemere scheppingen waren, wordt ook bewezen door het Longobardische voorbeeld. Met hun ketterij, respectievelijk heidendom, en hun tamelijk beperkt aantal waren zij niet opgewassen tegen de opkomst van sterkere machten. Zo'n nieuwe macht vonden zij tegenover zich in Midden-Italië. De bisschop van Rome, die zich sinds Leo i paus begon te noemen-hij was de enige patriarch in het Westen - bracht met al grotere nadruk de legende van de stichting van de Kerk door Petrus en de daaraan verbonden ‘macht van de sleutels’ in omloop. Als een nogal wereldlijke vertolking van Augustinus' godsstaat eisten de pausen in de vijfde eeuw voor zich als erfgenamen van het oude Romeinse imperium een eigen gebied op, dat zij vervolgens hardnekkig uitbreidden.Ga naar voetnoot1 Wij gaan hier niet in op de lange en nooit besliste worstelstrijd om het volledige primaat, dat Rome inzonderheid bij monde van Leo i en Gelasius i op grond van de Petruslegende tegen Byzantium begon. Rome wilde zich hoogste gezagsdrager van de christenheid weten, scheidsgericht in alle theologische strijdvragen, tot veroordelen geroepen, zelf onaantastbaar. In ons verband gaat het er om dat de ‘kerkelijke staat’, zoals het pauselijk grondgebied eerlang zou heten, de grenslijn aangaf tussen Ariaanse en dus uiteindelijk onaanvaardbare barbaren, en de wereld waarin de alleen-zaligmakende katholieke leer beleden werd. Die grenslijn was moeilijk te verdedigen zonder hulp. De pausen vonden die bij de ondernemende, zeer katholieke Frankische koningen die sinds Chlodvig (Clovis) hun rijk met Parijs als hoofdstad onweerstaanbaar uitbreidden, en zich-zoals de historie leert - maar al te graag leenden tot bescherming van de rechtzinnige ‘plaatsvervangers’ op Petrus' stoel. Voor de Franken waren pauselijk bondgenootschap en zegen tevens een vrijbrief voor het inlijven van Ariaanse medebarbaren, inzonderheid de Visigoten in Aquitanië die in 507 werden onderworpen, en van de inmiddels al katholiek geworden Bourgondiërs in 523. De Franken, wier zeden ook na hun kerstening vaak barbaarser waren dan die van andere Germaanse stammen, grondvestten het grootste en machtigste rijk in het Westen, ten koste van vele naburen. Zelfs bij hun onderlinge veten, sluipmoorden en andere bestialiteiten in de zesde en zevende eeuw, die alle gruwelen van Shakespeares historiestukken in de schaduw stellen, zagen | |
[pagina 125]
| |
de Merovingische nakomelingen van Chlodvig nog kans om macht en grondgebied uit te breiden, al moesten zij beide meer en meer met de adel delen. Zo werd de apotheose van de ketterse barbarenrijken, het epos van hun verovering van het imperium romanum het begin van een veranderd Europa, zonder dat de in het proces betrokkenen zelf enig bewustzijn hadden van het feit dat zij door hun faits et gestes een nieuwe maatschappelijke ordening hielpen voorbereiden: de feodaliteit. Het was de in beginsel uit de barbaarse gemeenschap voortgekomen orde die nu, mét het aanvaarden van de katholieke hiërarchie, al meer berustte op twee krachtige standen: de dienstadel die de ambten bezette, en de boeren die onder de wapens konden worden geroepen en daartoe vrije mannen op vrije bodem moesten zijn.Ga naar voetnoot1 Het was deze boerenstand die in de latere Middeleeuwen tot horigheid en lijfeigenschap zou afzakken. Maar de slavernij in Oudromeinse zin was als ontzield systeem overwonnen, zelfs waar de Germaanse land bezitters en ook de Kerk nog wel slaven voor akkerwerk gebruikten.Ga naar voetnoot2 Onder paus Gregorius i (590-604) waren de barbarenvolken, voor zover niet verpletterd, praktisch van hun Arianisme genezen: de Spaanse Visigoten na de derde synode van Toledo (589), waarna de door hen onderworpen Sueben in het huidige Portugal volgden. De Longobarden bleven het langst weerspannig, al stonden hun koningen onder katholieke invloed en noemden zij zich, bijna als een uitdaging aan de Germaanse zede en de macht van de oorspronkelijke volksvergadering, heersers ‘bij de gratie Gods’.Ga naar voetnoot3 Pas op het einde van de zevende eeuw - om ver vooruit te lopen - waren er in Noord-Italië heidenen noch Arianen meer. Het betekende niet dat de Longobarden hun volksbestaan dankzij het katholicisme konden rekken. Karel de Grote, die de idee van een nieuw wereldrijk vanuit zijn Frankische staat ook zuidwaarts droeg, zou in 775 een einde maken aan dit laatste barbarenrijk van de oude stempel dat hem nog in de weg zat. Jeruzalem; mozaïek uit de zesde eeuw. Uit een Syrische basiliek in Madaba, Jordanië.
|