Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd15 Sint-Augustinus als ketterjagerDe Donatisten kregen in hun kerkvorst Primianus korte tijd een gematigd leider, die van het Afrika verscheurend geweld niets wilde weten. Zijn kritiek riep de wrok op van de onverzoenlijke vleugel in zijn gemeente en kostte hem de uitstoting, die voltrokken werd door de diaken Maximianus, welke nu als Donatistenleider gekozen werd, zodat er op een gegeven ogenblik drie bisschoppen in Carthago waren. Het was een afspiegeling van de algehele chaos die er rond 400 in Romeins Afrika heerste. Bij deze verwarring en algedurige botsingen betoonde Aurelius Augustinus (354-430) zich een van de sterkste katholieke voorvechters. Eerst met vreedzame, later ook met minder zachtmoedige middelen probeerde hij de kerkeenheid te herstellen. Tot de vreedzame behoort zijn befaamde ‘psalm’ tegen de Donatisten, door hem tijdens het ambt van Parmenianus gedicht en in de katholieke kerken gezongen als strijd- en leerdicht, dat de gemeente duidelijk moest maken waar de ketters faalden. ‘Sint-Augustinus’ is voor de kerk een begrip geworden, ‘pijler en stut van | |
[pagina 98]
| |
Augustinus' triomf over de ketter Fortunatus, fresco door Benozzo Gozzoli. Sint-Augustinus kerk, San Gimignano. Foto Alinari.
| |
[pagina 99]
| |
de waarheid’. Zijn invloed en denkwijze werken door tot vandaag, ook bij anglicanen en protestanten.Ga naar voetnoot1 Levend in de dagen van Romes neergang vergeleek hij soms rijken en staten met roversholen, gemaakt door de ‘zonen van Kaïn’, dat wil zeggen gebouwd op broedermoord. Zo kwam hij tot de gedachte dat, mocht Rome als creatie van het heidendom veroordeeld zijn ineen te storten, de Kerk het geroepen heilsinstituut zou zijn om het imperium te vervangen. Daarmee werd voor Augustinus de hele geschiedenis tot een strijd tussen de aanhangers van God, de makers van de ‘civitas Dei’, waarin mensen en engelen zullen samenwonen (!), en de knechten van Satan. Deze visie draagt duidelijk de sporen van Augustinus' jeugdzonde: hij was als zoon van een hoge beambte in Numidië en een christelijke moeder, na studie van de filosofie, vooral het Platonisme, alsmede een elegant en lichtzinnig bestaan in de wereld, volgeling geworden van het Manicheïsme, dat de wereld beschouwde als strijdtoneel van licht en duister, God en duivel. De katholieke Kerk waartoe hij in 387 in Milaan door de befaamde bisschop Ambrosius was bekeerd, moest volgens hem de grondslag worden van het wereldrijk Gods, tot aan Christus' wederkomst en oordeel; alle autoriteit behoort haar uiteindelijk toe.Ga naar voetnoot2 Het is hier niet de plaats om in te gaan op Augustinus' theologie en haar veelsoortige bestanddelen, bijvoorbeeld zijn leer van uitverkiezing en genade, waar Luther en Calvijn zich meer dan een millennium later op zouden storten. Hier interesseert ons bovenal zijn visie op de wereld van zijn tijd, het Donatistisch geschil in het bijzonder. Augustinus was als christenbisschop zeker niet ongevoelig voor de noden van de smalle gemeente. Hij kwam duidelijk op voor de ‘rechtmatige beloning’ van de werkers. Anderzijds kon hij zich niet ontworstelen aan de posities van de Kerk, die er naar het inzicht van haar leiders-waaronder hij zelf-rijke bezittingen op na moest houden, al was het alleen om haar charitatieve taak jegens hongerigen en zieken, weduwen en wezen, te vervullen.Ga naar voetnoot3 Dit heeft Augustinus' maatschappijvisie uiteindelijk ten gunste van de bezitters beïnvloed. Voortgekomen uit de klasse van de welgestelden kon hij de verdrukten geen betere raad geven dan ‘datgene lief te hebben wat niemand hun kon afnemen’: Christus en het vooruitzicht op de hemel. De sociale ongelijkheid bleef in zijn denkwijze een uitvloeisel van de erfzonde, die de hele mensheid sinds Adam besmet heeft, zodat de mens in zijn korte aardse bestaan niet meer kan worden genoemd dan een flakkerlichtje in de wind. Vanwege deze erfzonde moest de Kerk er kennelijk, net als de landmagnaten, horige pachtertjes op nahouden, die de veelzeggende naam ‘kerkslaven’ droegen; terwijl het feit, dat het oude Romeinse patronaat over de kleine luyden in de steden nu meestal door een bisschop werd uitgeoefend, onze heilige normaal, ja, zegenrijk moet zijn voorgekomen. Het is een filosofie voor de Middeleeuwen, de vroege feodaliteit. Over Augustinus als dogmaticus, prediker, mysticus, schriftuitlegger en politicus zijn bibliotheken vol geschreven; hij is de ons het best bekende persoonlijkheid uit de christelijke Oudheid, die wel eens met een natuurkracht is vergeleken. In zijn Confessiones van omstreeks 400 gaf hij een zelfanalyse van zijn eerste levenshelft en bekering, zoals die in de Oudheid nog niet was vertoond; daarbij qua stijl en taal een meesterwerk.Ga naar voetnoot4 Dat hij naast al zijn andere activiteiten | |
[pagina 100]
| |
een ijverig ketterjager was, hebben wij gezien. Hij nam het niet alleen op tegen de Donatisten, maar ook tegen zijn oude vrienden de Manicheeërs, over wie wij nog zullen spreken, en tenslotte tegen de geleerde Angelsaks Pelagius, die in verzet kwam tegen Augustinus' voorbeschikkingsleer (zie pag. 106). Geen wonder dat de latere Inquisitie teruggreep op zijn aanbeveling van ‘sterke middelen’, toen zij folterbank en brandstapel instelde. Voor Augustinus waren de Donatisten geestelijke separatisten, wat hij nog gevaarlijker achtte dan hun ‘Afrikaans’ nationalisme. De katholieke Kerk, hiërarchisch en universeel, moest nog onverdeelder blijven dan het Romeins-christelijk staatsbestel waarnaar ze was gemodelleerd. Augustinus heeft grote bewondering voor Constantijn, die de Kerk institutionaliseerde (wat een hedendaagse dominicaan Constantijns ‘vergiftigd geschenk’ heeft genoemd)Ga naar voetnoot1 en voor Theodosius, die het Arianisme buiten de wet stelde en alle restanten van heidendom, waaronder de Olympische Spelen, opruimde. Augustinus draagt met die zienswijze en zijn praktisch optreden een zware verantwoordelijkheid voor wat de heersers in Oudheid en Middeleeuwen hebben gepresteerd: namens de Kerk gewelddadig jacht maken op ketterij, zodat men hem niet zonder reden ‘vorst en patriarch der vervolgers’ genoemd heeft.Ga naar voetnoot2 Wat Augustinus voorzweefde was de ‘vrede’ in de Kerk, als afspiegeling van de hemelse harmonie: maar daartoe moesten eerst de verdoolden en weerspannigen van hun ongelijk worden overtuigd en teruggehaald. De Donatistische opvatting inzake de kerktucht bestreed hij als een soort Novatianisme (zie pag. 70). Reinheid en heiligheid waren volgens hem geen menselijke, maar slechts in de Kerk als zodanig aan te treffen eigenschappen; als Christus de bron is van alle sacramenten, is de priester een relatief ‘bijkomstig’ werktuig. Kerktucht mocht wenselijk zijn, maar dan als iets dat van tijd en plaats afhing. Daarbij bestreed Augustinus met vuur de mening van de Donatisten dat de Kerk moest worden opgevat als een voorhoede, liefst de beperkte voorhoede aan wie Christus zijn komend Rijk had beloofd, zodat aan geloofsverbreiding nauwelijks betekenis diende te worden gehecht. Augustinus wilde, net als de latere voorvechters van de Internationale, dat de geliefde organisatie eens met de mensheid zou samenvallen! De Donatisten ontweken lange tijd elke confrontatie met de geweldige. Er kwamen tussen 393 en 410 niet minder dan achttien synoden, zij het zeer eenzijdige, die verzoenende taal spraken: de afgedwaalden zou goede naam noch ambt worden onthouden, mits zij hun ketterij lieten varen. Augustinus gaf zijn vredespogingen, daartoe mede genoopt door de acties van de Circumcellionen tegen de ‘goedwillenden’, tenslotte op en plaatste zich op het standpunt dat alleen geweld de halsstarrigen kon buigen; de uitspraak ‘dwingt ze in te komen!’ (Lukas 14:23) leek hem als voor de Donatisten geschreven. In 405 was er in Carthago een synode bijeen geweest die keizer Honorius om strafwetten tegen de Donatisten had verzocht, die er ook kwamen, in toenemende mate van gestrengheid. Bij zijn machtsstrijd met zijn broer Arcadius had Honorius er inmiddels alras spijt van in Afrika nieuwe vijanden te hebben gemaakt, en vaardigde daarom in 410 een tolerantie-edict uit. Nu waren het de katholieken die zich door de keizer benadeeld voelden. Honorius, bestendig | |
[pagina 101]
| |
in het nauw gedreven, stemde weer toe in opheffing van het edict, maar eiste nu een synode die in het geschil zou beslissen. In 411 vond het befaamde, drie dagen durende dispuut plaats, waarbij de standpunten van het Donatisme door Augustinus met heel zijn retorische en geestesmacht werden aangevochten. De namens de keizer aanwezige commissaris, die de debatten door acht stenografen liet vastleggen als gold het een burgerlijk proces,Ga naar voetnoot1 kende Augustinus de zegepalm toe. Het betekende nieuwe maatregelen tegen de Donatisten-kerk: te beginnen met confiscaties, verbanning en verlies van burgerrechten; in 415 werden zelfs onder bedreiging met de doodstraf haar bijeenkomsten verboden. Het was niet het middel om de weerspannigen te temmen. Zij waren weliswaar verzwakt, maar dachten niet aan overgave; de acties van de Circumcellionen, weer geleid door ontembare lagere priesters, bleven katholieken, keizergezinden en rijkaards teisteren, waarbij zij hun zeggenschap over hele landstreken uitstrekten. Er zat echter in deze felheid een element van wanhoop: de vervolging groeide evenredig, de martelaars- en zelfmoordwaan bij de Circumcellionen nam ongekende vorm aan. Tegelijk probeerde de Kerk om groepen Circumcellionen uit hun vagebonderende misère over te hevelen naar geregelde arbeid, dat wil zeggen hen als landarbeiders te koloniseren op de grote latifundia. Die pogingen lukten slechts ten dele, maar ergens was een bres geslagen in hun zwerversascese; de overblijvers konden nu nog maar op beperkte schaal ingrijpen.Ga naar voetnoot2 De chaos bleef voortduren tot het jaar 429 - het fatale jaar waarin de barbaarse Vandalen uit Spanje in Afrika landden. Zij begonnen al spoedig beide groepen, Donatisten en katholieken, met eenzelfde Ariaanse ijver te vervolgen. De Donatisten hebben hun best gedaan om zich met Vandaalse hulp uit hun benarde positie omhoog te worstelen. Ook wordt wel aangenomen dat de excessen, die de Vandalen vooral tegen de rijke, Romeins gezinde bevolking begingen, door Circumcellionen zijn gesteund. Hun naam verdwijnt echter vanaf deze tijd uit de geschiedenis, en hun verder lotgeval is duister. De Vandaalse koning en zijn clan-adel legden volgens barbaars gebruik de hand op de bezittingen van de landheren. Voor de hele Vandalenstam was Romeins Afrika, zelfs in deze nadagen van welvaart, een paradijs waar zij te kust en te keur konden grijpen wat hun hebzucht prikkelde. Wat zij met de Donatisten hebben gedaan is niet geheel duidelijk; de sterkste schismatieke gemeenten lagen voor een deel buiten hun machtssfeer, in de Berberse gebieden. Koning Geiserik heeft in elk geval binnen die sfeer de katholieke geestelijkheid met geweld door Ariaanse vervangen. Het bleef Augustinus bespaard dit ‘vandalisme’ voltrokken te zien: hij was tijdens het beleg van Hippo Regius door de Vandalen gestorven (430). |
|