Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd13 De ketters in SpanjeDe wording van de barbarenrijken was in de derde eeuw op gang geraakt en kwam voorlopig niet tot rust. Terwijl de oude stamverbanden zich tot grotere eenheden aaneensloten die onderweg dwergvolkjes en verwante etnische groepjes met zich sleepten, begonnen zich onder hen de eerste sociale verschillen af te tekenen. De militaire leiders vormden, een stamadel, met een koning aan het hoofd, het aantal afhankelijken nam toe. De stamverschillen op hun beurt dreven tot zelfbehoud en natievorming: Angelsaksen aan de Nederrijn, in zuidelijker Rijnstreken de Franken, aan de Bovenrijn de Alamannen, in wier totaliteit een aantal andere stammen opging, Quaden, Marcomannen en ten dele Sueben, waarmee Rome het in zijn beste tijden al te kwaad had gehad. Uit het Elbegebied kwamen Longobarden, Vandalen en Bourgondiërs; Donaulanden en Balkan waren aanvankelijk voorbehouden aan de Goten.Ga naar voetnoot1 De beweging waarin zij 'n honderd jaar lang geraakten, elkaar voortstuwden en daarmee elkaars lot, maar tegelijkertijd dat van het oude rijk zelf bepaalden, staat bekend als volksverhuizing. Met dit begrip is vaak een geschiedbewustzijn verbonden dat onder de schaduw ligt van de zogenaamde ‘catastrofentheorie’. Moet men hier van een catastrofe spreken? Jongere historici vandaag laten zich daaromtrent in voorzichtiger termen uit.Ga naar voetnoot2 Zij wijzen er op dat niet alleen in Europa, maar ook in Azië en Afrika regelmatig grote volksverschuivingen hebben plaatsgevonden, dat alle oude cultuurrijken hebben te lijden gehad onder de aanvallen van wat wij in navolging van de Grieken nog barbaren plegen te noemen. De grote vraag is maar of de beschavingen, waarop zij stieten, zoveel inwendige deugdelijkheid bezaten dat zij de storm konden opvangen, ja, de overvallers in zich opslorpen en daarmee een nieuwe levensduur schenken. In het geval van het Romeinse rijk waren die innerlijke kracht en weerstand er zeker niet meer; hier had het uur der barbaren onherroepelijk geslagen. De ‘catastrofe’ kwam dan ook, zij het niet als een plotseling neersuizende slag: het rijk had zichzelf sinds lang ondergraven. De economie, nog altijd drijvend op slavenhouderij, viel van de ene crisis in de andere (zie pag. 42), de bureaucratie woog loodzwaar | |
[pagina 79]
| |
op de nek van de rijksbewoners, de kleine neringdoenden die het levendig gezicht van de steden hadden bepaald gingen ten onder, de steden zelf begonnen te vervallen, soldatenkeizers en usurpatoren braken elke eenheid van gezag. De ondergang van ‘Rome’ stond vast, al verliep die dan ondanks schokken en gewelddaden als een overzienbaar geleidelijk proces.Ga naar voetnoot1 Daarbij bleek in het Oostromeinse rijk de ondergang te kunnen worden overwonnen, daar de oude rijksidee, in een zich herhaaldelijk vernieuwende hiërarchie van keizerschap en Kerk, het hier nog ruim duizend jaar volhield! Met de inbezitneming van grote rijksdelen door de barbaren kondigden de Middeleeuwen, of als men wil de vroege feodaliteit, zich aan; een antithese waarbij het Arianisme, de kettergodsdienst, op dwingende wijze wordt gebruikt als interne afgrenzing die het politieke conflict, de overweldiging en de annexatie van Romeins gebied, scherpere nadruk verleent. De botsing tussen Germaanse stamvormen en imperiale bureaucratie begon met de onderdrukking van de Romaanse bevolking door de indringers en liep via een geleidelijke coëxistentie uit op de aanpassing van de barbaren aan wat er nog aan (hogere) Romeinse beschaving voorhanden was. Een aanpassing ook die zich tenslotte uitstrekte tot de overwinning van het katholieke geloof op de ketterij. Met de voldongen vestiging van de barbarenrijken was de politieke rol van het Arianisme in feite uitgespeeld.Ga naar voetnoot2 Uit de beweging van oprukkende barbarenvolken - overigens veel minder in aantal dan wij ons dat in romantische hordenfantasie plegen voor te stellen - zijn hun bijzondere veroveringsmethoden geboren, en die methoden waren niet bepaald zachtzinnig. De uitspattingen die zij zich in goed Germaanse ongebondenheid veroorloofden, en waarvan de inneming en verwoesting van Rome door de Vandalen onder koning Geiserik in 455 het zoveelste schrikwekkend bewijs lijkt te zijn, hebben het begrip vandalisme doen ontstaan. Een van degenen die het in zwang hebben gebracht was Voltaire, en het werd hem door latere christelijke auteurs graag nagezegd als het bijvoorbeeld ging om het veroordelen van de Terreur in de Franse Revolutie.Ga naar voetnoot3 Al weer heeft een modernere visie de betrekkelijkheid van het begrip aangetoond: ook de Romeinen hebben hardnekkige tegenstanders niet bepaald met fluwelen handschoenen aangevat, waarvan de gekruisigde Spartacusaanhangers of de joden met hun verwoeste stad en heiligdom getuigenis zouden kunnen afleggen, of anders wel de bij voorbaat veroordeelde acteurs van de bloedige circusspelen. Waarom gesproken van ‘vandalisme’ en niet van ‘romanisme’ of anders ‘mongolisme’, als wij bij het laatste woord aan Dzjenghis Khan en zijn oorlogstochten denken? Feit was dat de superieure verachting van de Grieks-Romeinse wereld voor lieden van lagere beschaving met een als ketters veroordeelde religie de vorming van het begrip vandalisme begunstigd heeft. Deze verachting voor de barbaren had daarnaast nog een wezenlijk sociale inhoud. Al te vaak moesten zowel grote landheren, rijkaards als christelijke kerkvorsten met ergernis vaststellen dat de komst van de Ariaanse barbaren een prikkelende werking had op het revanchegevoel van slaven en plebejers, die zich geregeld mét de invallers tegen hun meesters keerden.Ga naar voetnoot4 Zo kan de opinie over de barbaren een tweeledige zijn: terwijl zij zich onge- | |
[pagina 80]
| |
twijfeld ‘vandaals’ gedroegen, bezaten zij volgens sommige oude auteurs zoals CassiodorusGa naar voetnoot* zoveel morele gezondheid en onverdorvenheid, dat zij in staat zouden zijn geweest het instortende rijk nieuw leven in te blazen. Hoe ook beoordeeld, hun opkomst en uitbreiding waren niet toevallig. Hun drang naar het westen en het zuiden, waarbij zij met kind en kraai, have en vee als logge ‘Wanderbund’ door vaak onbewoonde landstreken trekken (want Europa was met uitzondering van het Byzantijnse rijk uitermate dun bevolktGa naar voetnoot1), tot zij weer op menselijke nederzettingen en buit stoten, komt in de vierde eeuw beslissend op gang. De Ostro(Oost-)goten blijken in het begin een van de sterkste vleugels. Zij hadden oorspronkelijk weinig of geen landhonger; zij lieten het bij verre rooftochten, zoals die in Griekenland in 263, waarbij zij ook de tempel van de mysteriegodinnen in Eleusis verwoestten, vóór zij zich neerzetten en een eigen rijk stichtten onder hun koning Hermanarik. Hij regeerde een halve eeuw, zette de rooftochten voort, ook al spoedig op zee, sloot een handelsovereenkomst met Byzantium, en liet op zijn gebied zonder discriminatie Grieken, Slaven en oosterlingen toe, met wie zijn eigen onderdanen zich gemakkelijk vermengden. Het feit zet de legende van de ‘zuivere’ Germaanse afstamming der barbaren voor eens en altijd op losse schroeven: andere barbarenstammen waren bij hun opmars al evenmin kieskeurig wat etnische ongereptheid betreft en mengden zich naar hartelust. Pas door het aanstormen van de nomadische Hunnen vanuit de Aziatisch-Russische steppe (rond 375) raken de Oostgoten weer in panische beweging; zij worden door de Hunnen verpletterend verslagen en als onderworpenen door hen meegesleept, nu tegen de Visi(West-)goten. De laatsten waren neergestreken aan de Zwarte Zee, langs de Donau, waar zij net als andere barbaren een zekere eigen civilisatie hadden opgebouwd met grafcultuur, solide hoeven, potten bakkerijen en smederijen. In hun benauwenis zien zij geen andere uitweg dan de keizer van het Oostromeinse rijk om hulp te smeken. Zij worden toegelaten in Moesia, het huidige Bulgarije, waar zij overigens door 's keizers beambten als wezens van lager allooi zo honds geëxploiteerd worden, dat zij met verloop van tijd in opstand komen tegen hun beschermers. Daarmee worden zij van bondgenoot tot vijand: en als rebellen krijgen zij hulp van de slaven, die in de keizerlijke mijnen te werk zijn gesteld en waaronder zich talrijke barbaarse krijgsgevangenen bevinden. Dit geduchte leger rukt op naar de keizerlijke hoofdstad en wordt bij Adrianopel door de Byzantijnen onder bevel van keizer Valens zelf opgewacht, die vervolgens vernietigend door de Goten worden verslagen, een nederlaag die Valens het leven kost (378). Een reeds vermelde, sterkere persoonlijkheid op de Byzantijnse troon, keizer Theodosius, weet de Goten diplomatiek te sussen en schuift hen af naar de open landstreken van Illyrië, de Dalmatische kuststreek van het huidige Joegoslavië. Opnieuw raken de Goten in opmars als de zonen van Theodosius gaan oorlogen om de alleenheerschappij: Arcadius in het Oosten, Honorius in het Westen, | |
[pagina 81]
| |
Keizer Honorius. Domkerk Aosta.
| |
[pagina 82]
| |
de laatste bijgestaan door een bekwaam legerbevelhebber, Stilicho, overigens zelf een barbaar van Vandaalsen of misschien van Hunsen bloede. Stilicho roept de Romeinse legioenen uit Brittannië terug, dat daarmee als Romeins wingewest wordt prijsgegeven en alras zelf inzet wordt van barbaarse invallen. Het mag niet baten: Arcadius laat de Goten op Rome los, Stilicho valt ten offer aan hofintriges en de Westgoten dringen Italië binnen onder hun koning Alarik. Tot driemaal slaan zij het beleg voor Rome, dat zij in 410 veroveren en schrikbarend verwoesten, mede dank zij de hulp van een 40 000 slaven, kleine boeren en gedroste soldaten van alweer barbaarse herkomst. Deze dan wel niet vandaalse woede tegen het antieke Rome moet mede worden verklaard uit de haat van de barbaren tegen wat voor hen een begrip van weelde en willekeur betekende. De gezeten Romeinse burgerij beleefde deze eerste sacco di Roma als de wereldondergang zelf (de eigenlijke sacco di Roma viel voor in 1527, een massale plundering en vernieling door Duitse en Spaanse huurlingen van de aller katholiekste keizer Karel v, waarbij schatten van renaissancecultuur te gronde gingen). Zij die aan de zwaarden van de Goten en hun helpers ontkwamen, vluchtten in lompen gekleed naar het platteland, de eilanden en zelfs tot in het Byzantijnse rijk, waar zij al spoedig een zwerm van bedelaars vormden. Wanneer Alarik naar het korenrijke Sicilië en Afrika wil oversteken, omdat Italië een land van honger en gebrek geworden is, sterft hij. Keizer Honorius dirigeert de Visigoten westwaarts, door hun Zuid-Gallië als woonplaats aan te wijzen. Zij stichten er in 419 rondom hun hoofdstad Tolosa (Toulouse) het eerste barbarenrijk op Romeinse bodem, dat zij later tot ver over de Pyrenee- en uitbreiden. Naar goed Germaanse zede verdelen zij de buit, dat is de landgoederen van de Gallo-Romeinse slavenhouders, in de eerste plaats die van de Romeinse fiscus, mét slaven, bouwwerken en inventaris onder elkaar, waarbij koning Wallia en zijn stamadel het leeuwedeel voor zich behouden.Ga naar voetnoot1 Met deze Visigoten belanden nog andere barbarenvolken in Zuid-Europa: Alanen en Sueben, afkomstig uit het hedendaagse Midden-Duitsland, maar vooral de Vandalen, die van de Oostzee en de Oder in twee stamverbanden, Hasdingers en Silingers, na een langdurige trek en ongekende avonturen (waaromtrent men meer gist dan weet) via de Donaulanden in Gallië terechtkomen, waarbij ook zij weer verspreide volksgroepen van het uiteenlopendste soort meeslepen. Stilicho had hen daar weten te keren en teruggedrongen naar de Donau, waar zij als ‘bondgenoten’ bleven zitten, tot de Gotische beroeringen hen omstreeks 405 voor de tweede keer naar het westen joegen, alwaar zij doorstieten tot in het gebied van de Rijn. Daar vonden zij op hun weg de stam van de Franken, die streden in dienst van de Romeinen. Na felle botsingen met deze rijksbewakers breken zij in een snelle, verwoestende opmars door naar het zuiden van Gallië en bereiken de Pyreneeën, waarbij zij volgens Gibbons verhaal gevangenen, katholieke geestelijken, hoge beambten en vrouwen voor zich uit drijven, en hen als pakezels de buit laten dragen die uit hun eigen kerken en huizen komt. Het chaotisch karakter van het rijksverval in Gallië wordt, de Frankische hulp ten spijt, gekenmerkt door het gelijktijdig voortwoeden van de opstand | |
[pagina 83]
| |
Stilicho en gemalin en zoon. Domkerk, Monza.
| |
[pagina 84]
| |
van de Gallische Bagauden (‘bandieten’, dat wil zeggen weggelopen slaven en colonen).Ga naar voetnoot1 Anderzijds is daar het falen van de Romeinse bestuursambtenaren die de landsverdediging van Zuid-Gallië vaak rustig aan de bisschoppen overlaten, welke op hun beurt geestdrift noch medewerking van de geslagen bevolking ondervinden. Ook hier stonden de verdrukten en uitgebuiten óf onverschillig tegenover de opmars van de Vandalen, óf zij kwamen de invallers te hulp.Ga naar voetnoot2 Het slot van de geweldkomedie was dat de Hasdingische Vandalen, alweer in de rol van ‘bondgenoten’ van het Westromeinse rijk werden aanvaard, toen zij zich voorlopig neerlieten in Andalusië (dit is Vandalusië), terwijl de Sueben zich in Galicië vestigden. Voorlopig, omdat beide volken na hun woeste odyssee en krijgsprestaties uitgeput waren en moesten bijkomen, al was hun de beweging dan vrijwel tot een tweede natuur geworden. Terwijl de Sueben het in Galicië tot een min of meer bezonken en blijvend rijksverband brachten, was het rijk van de Vandalen niet veel meer dan een conglomeraat van legerkampen,Ga naar voetnoot3 de Hasdingers in het oosten, de Silingers in het zuiden. De Westromeinse machthebbers, die sinds Honorius in Ravenna hof hielden, kwamen nu op de gedachte om Spanje voor het afbrokkelend rijk te herwinnen door barbaren tegen barbaren op te hitsen. Hun instrument tegen de Vandalen vonden zij in de Visigoten. Die hadden op Iberische bodem de meest solide vorm van staatsvorming bereikt; dit rijk wist het tot het begin van de achtste eeuw vol te houden en stortte toen pas in onder de slagen van een nieuw veroveraarsvolk, de Arabieren, nadat het op Spanjes bevolking en taal, zij het niet op Spanjes cultuur, een onuitwisbaar stempel had gedrukt; de oude Romeinse beschaving bleef nu eenmaal de hogere.Ga naar voetnoot4 Spanje, eens een van de schaarse Romeinse gewesten waar weinig of geen oorlogshandelingen plaats vonden, kwam na de intocht van de barbaren niet meer tot rust. Het gezag van Rome was er gebroken. De Visigoten, inmiddels overtuigde Arianen geworden, gingen spoedig hun eigen weg. Zij vervolgden de Spaanse katholieken, wat hun niet alleen veel binnenlandse vijanden bezorgde, maar hun buitenlandse mededingers - in de eerste plaats de Franken onder hun Merovingische koningen - mettertijd liet besluiten om zich katholiek te laten dopen en daarmee het ‘beschermheerschap’ op zich te nemen van de onderdrukte katholieken in. het Visigotische rijk. Het zou de Visigoten eerlang hun gebieden in Gallië kosten en hen opsluiten binnen het Iberische territorium, waar Toledo hun uiteindelijke hoofdstad werd. Maar zelfs hier hebben zij op een kortstondige periode na nooit de volledige macht kunnen uitoefenen, zelfs niet toen zij de Sueben in Galicië hadden geknecht. De ‘zwaardadel’, die het bij de Visigoten voor het zeggen had, werd een Herrenschicht die een onrustige bevolking overheerste; ze moest het bovendien doorlopend opnemen tegen druk van buitenaf, medebarbaren, Romeinen en Byzantijnen.Ga naar voetnoot5 Ze brachten het in civilisatie ietwat verder dan de Vandalen cum suis, maar het was een dun deklaagje over een afgrond van diepgewortelde Germaanse gewoonten en vooroordelen, en, als het zo uitkwam, verraad, gewelddadigheden en sluipmoord bij de machtsstrijd russen vijandige koningszonen.Ga naar voetnoot6 De stamoorlogen tussen de barbaren werden met wisselend succes en korte onderbrekingen van weerskanten gevoerd. Het Vandalenrijk in Spanje kende | |
[pagina 85]
| |
Alarik 1, koning der Westgoten, Fantasiegravure door J.J. Thourneysen naar C.C. Dauphin. Kunstsammlungen Veste Coburg.
| |
[pagina 86]
| |
in de beginjaren van de vijfde eeuw onder de energieke Hasdingers een zekere mate van politieke rust, zonder te veel armoede, en zeker zonder bureaucratie en belastinggaarders, waardoor de Iberische Romeinen bereid bleken zich vrij gelijkmoedig onder het barbaarse juk te voegen. Van roof- en strooptochten zagen de Vandalen overigens niet af, vooral niet toen zij de meeste kuststeden hadden bezet en met buitgemaakte Romeinse schepen overvallen uitvoerden tot op de Noordafrikaanse kust. Het feit schijnt de Vandalenkoning Geiserik (zelf een ‘mengtype’, zoon van een Vandaalse vader en een oosterse slavin), in avontuurlijke doortastendheid op de gedachte te hebben gebracht om Spanje rustig aan Visigoten en Sueben over te laten, en met zijn hele ‘stam’, dat wil zeggen een 80 000 personen, van wie 18 000 actieve krijgslui, over te steken naar Noord-Afrika, welke gedachte hij in 429 verwerkelijkte. Hij deed het onder fel opgevoerde Ariaanse, derhalve anti-katholieke en anti-Romeinse leuzen: de ketterij moest hier kennelijk dienen als een motief om zonder scrupules een nieuw woongebied voor het Vandalenvolk te winnen. Dat nieuwe gebied kwam er nadat de verovering in een reeks snelle overwinningen op het Romeinse gezag was voltrokken: te weten in het huidige Tunesië, het Africa Proconsularis van de Romeinen, met de hoofdstad Carthago. Wat deze dramatische wending in de geschiedenis van het Romeinse imperium, maar vooral van de Vandalen zelf en hun nationale ketterij zo belangwekkend maakt, is het feit dat zij in de door hen onder de voet gelopen machtige Romeinse kolonie stieten op een heel andere ketterij, ja, op een schisma in de Noordafrikaanse kerk, dat zeer diep doorvrat. Met zijn verstrekkende sociale verschijnselen verdient dit schisma méér nog dan de veroveringen van de Ariaanse barbaren de naam van volksbeweging. |
|