Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
12 Gelovigen en barbarenKeizer Constantijn had steeds een eendrachtige Kerk gewenst. Ze moest, gezuiverd van krakeel en sofisterij, een harde component worden van zijn rijksbouw. Hij was daarom in het algemeen geneigd om ketterijen, als het ware op aanwijzing van de Kerk zelf, te vervolgen. De Kerk vóór Constantijn, te bedreigd om tolerant te zijn, mocht nu dank zij Constantijns erkenning en bescherming steeds minder tolerant worden, omdat ketterijen tot een gevaar voor de staat konden uitgroeien. De wereldse macht greep derhalve waar nodig in:Ga naar voetnoot1 voorschaduw van de theorie van de twee zwaarden, die mede bij de genadeloze kettervervolgingen in de Middeleeuwen dienst heeft gedaan. Constantijn was ontegenzeglijk theologisch geïnteresseerd, vooral als hij vragen van het juiste dogma en de effectiefste diplomatie tezamen kon oplossen. In de controverse rondom Arius zag hij oorspronkelijk slechts een uit de hand gelopen dispuut over spitsvondigheden, dogmatisch en linguïstisch-het twisten namelijk om een jota, de i van het homoi-ousios - dat hij gemakkelijk dacht te kunnen sussen. Hij had het dispuut onderschat: de rage van de oostelijke rechtzinnigheid om ‘het onbegrijpelijke begrijpelijk te maken’ (Burckhardt) kon nauwelijks verhullen dat hier stof voor een scheuring aanwezig was. Daarenboven wekte Constantijns bemoeienis met het Credo niet overal dezelfde geestdrift. Tussen de twee uiterste partijen bevond zich een zwevende middengroep, die het nemen van afdoende besluiten bemoeilijkte. De katholieke bisschop van Alexandrië, Alexander, die Arius indertijd had uitgestoten, was vol heimelijke ergernis omdat de keizer een procedure volgde als ging het hier om twee gelijkwaardige partijen. De eerste in Antiochië bijeengekomen kerkvergadering werd alras verlegd naar 's keizers paleis te Nicaea (aan de Zee van Marmora) en is met die naam als uithangteken de fameuze eerste oecumenische synode van 325 geworden.Ga naar voetnoot2 Het concilie bestond voor het merendeel uit oosterse bisschoppen; de westerse, die nu eenmaal weinig of geen begrip konden opbrengen voor wat hun als haarkloverij moest voorkomen, waren maar met vijf man vertegenwoordigd; de oosterlingen met tweehonderdvijftig tot driehonderd. Constantijn zit temidden van de theologen op een laag (weliswaar verguld) taboeretje, luistert en leidt nu en dan de vergadering als was het een zitting van de Senaat in Rome. Waar hij denkt dat hij een knap diplomatiek spel speelt, verhindert zijn machtige aanwezigheid al te vaak een onbevangen discussie. Het gevolg is dat het conflict in feite niet in vrijheid kan worden uitgevochten, maar zwaar gaat van compromissen, ondanks de geduchte polemische talenten van Athanasius. Constantijn heeft waarschijnlijk op raad van zijn Spaanse adviseur, bisschop Hosius van Cordoba, de wens van de Arianen naar soepeler geloofsformules terzijde geschoven en tenslotte voorgesteld om in het ontwerp van de geloofsbelijdenis de term homo-ousios te gebruiken. De bisschoppen aanvaardden het voorstel, ofwel het bevel, niet van ganser harte. Uit alles bleek dat Constantijn dan wel tot de katholieke terminologie neigde, maar de Arianen niet uit de Kerk wilde stoten. Arius' omschrijving | |
[pagina 74]
| |
van de Zoon ‘dat hij niet was voor hij verwekt werd’ werd niet aanvaard, het Arianisme werd als ketterij verworpen en in de ban gedaan. Maar na een nogal dubbelzinnige geloofsverklaring van Arius en de zijnen, die zeiden zich aan de meerderheid te willen onderwerpen, gaf Constantijn last om Arius in zijn ambt te herstellen. Athanasius, inmiddels bisschop van Alexandrië geworden, weigerde. De oude strijd woedde eenvoudig verder. Arius' intriges en Athanasius' strijdlust minderden geen van beide. Arius maakte een slechte beurt toen hij beweerde dat Athanasius een van zijn bisschoppen had laten vermoorden, wat een leugen bleek toen de vermoorde gezond en wel opdook. Athanasius' populariteit nam toe, die van Arius slonk. Het volk gaf Athanasius de bijnaam ‘strijder tegen de wereld’; hij mocht zich verheugen in een macht die Constantijn al moeilijker verkroppen kon. Vooral toen Athanasius hooghartig beweerde dat hij in geval van een conflict de graanleveranties van Egypte aan Rome zou kunnen stopzetten, was 's keizers geduld uitgeput. Daarbij kwam dat de kritiek, die sommige oosterse bisschoppen op de rechtzinnigheid van zijn moeder Helena leverden, bij de keizer in slechte aarde viel; zij zou er, net als Arius, denkbeelden op nahouden die een bij haar in hoge gunst staande bisschop haar influisterde en die uit de koker van de verdachte Origenes kwamen...Resultaat van een en ander was dat Constantijn Athanasius liet afzetten en verbannen naar het noordelijke Trier - de eerste van de vijf verbanningen die Athanasius onder Constantijn en diens zonen kreeg te doorstaan. De verbanning zou Athanasius' roem in de Kerk alleen maar vergroten: in de provincia Belgica schreef hij het leven van de eerste heremiet in de Egyptische woestijn Antonius; een boek dat met zijn mengeling van stichting en legende voorbeeld zou worden voor het merendeel van de latere heiligenlevens. Verschillende schrijvers, onder wie Jacob Burckhardt,Ga naar voetnoot1 hebben in verband met de synode te Nicaea gewezen op de inconsequenties van Constantijn. De keizer vaardigde er een ketteredict uit en kondigde daarin strenge maatregelen aan tegen Valentinianen, Montanisten, Marcionieten, Novatianen en de volgelingen van Paulus van Samosate. Zij werden uit hun kerken verdreven en van vrijstellingen en inkomsten beroofd, hetgeen de weer rechtzinnig geworden Eusebius van Caesarea de juichkreet ontlokte: ‘Ze zijn uit hun holen verjaagd als dieren!’ Die jubel onthulde dat aan de dogmatische naijver een onmiskenbare stoffelijke vastzat: welke richting zou de kerken, de kerkschatten, de kerkinkomsten beheren, de keizer ambtenaren leveren, het leger officieren? Voor de katholieke partij was het een bittere pil dat Constantijn het ketteredict ongemeen slordig toepaste-waarschijnlijk omdat de tweedracht hem over het hoofd dreigde te groeien; ook in Noord-Afrika woedde op ditzelfde ogenblik een diep ingrijpend godsdienstgeschil (zie pag. 90). Hij liet de Montanisten, die hij buiten Klein-Azië hard opjoeg, in het land van hun oorsprong rustig hun gang gaan. Het schisma met de Melitianen werd door het invoeren van een aantal tuchtregels op haast toegeeflijke wijze geregeld. Ook gaf de keizer de Novatianen (de ‘reinen’) al na een jaar hun kerken en kerkhoven terug. Daarbij komen de Arianen, hoewel de verslagen partij, in het edict niet voor. Er is hier al vermeld hoe Constantijn zich op het einde van zijn leven door een Ariaan liet dopen... | |
[pagina 75]
| |
‘Nicaea’, dat zo'n heilige klank heeft verkregen in de geschiedenis van de christelijke Kerk, zodat zelfs latere pausen er in vroom bedrog besluiten van zwakke synoden op terugvoerden, was in feite niet het overweldigende succes dat Constantijn ervan verwacht had. De Nicaeaanse geloofsbelijdenis, het compromis van 325, op verschillende concilies opnieuw ter tafel gekomen, in 362 pas naar behoren te boek gesteld, is als Credo, dat ook tot op de dag van heden aanvaardbaar bleef, pas aangenomen op de oecumenische synode van Constantinopel in 381, een halve eeuw na het eerste ontwerp. En dat niet uit hervonden kerkelijke eenheid, maar onder de druk van een nieuwe katholieke heerser, Theodosius genaamd de Grote, die ook al om reëelpolitieke redenen sekten en ketters te lijf ging. ‘Nicaea’ regelde wel een aantal kwesties, waaronder de data van de paasviering voor de hele Kerk, waarbij in nauwelijks verholen antisemitische termen afstand genomen werd van het joodse Pascha.Ga naar voetnoot1 Ook werd het celibaat voor pricsters voorschrift, al liet men de reeds bestaande priesterhuwelijken rustig bestaan. Tenslotte werden de patriarchaten van Alexandrië. Antiochië, Jeruzalem en Rome aan elkaar gelijkgesteld, een feit waarin de bisschoppen van Rome, nu de enig hoge kerkvorsten van het Westen, straks aanleiding zouden vinden hun primaat over de andere met fellere nadruk te propageren. Het concilie eindigde ermee dat Constantijn de aanwezige kerkheren uitnodigde om met hem de Vicennalia, het twintigjarig jubileum van zijn machtsaanvaarding, te vieren. Het werd de prachtlievende bevestiging van het godgewild verbond tussen Kerk en staat. Maar de diep zittende theologische twistpunten lieten zich niet door feestgedruis of de glans van fraaie afscheidsgeschenken bezweren. Arius, die na de verbanning van Athanasius onder keizerlijke bescherming stond, meende zijn rol in Alexandrië verder te kunnen spelen. Hij werd er met zoveel vijandige volksoplopen ontvangen dat hij naar Constantinopel terugkeerde, alwaar hij in 335 (volgens sommigen door gif) overleed. Twee jaar later stierf keizer Constantijn, wat voor Athanasius in Trier aanleiding werd zich naar Alexandrië terug te haasten. Hij was er niet gelukkig: Constantius, een van de drie zonen van Constantijn, die keizer geworden was van het oostelijke imperium maar pas na jaren van strijd vast op zijn troon kwam te zitten, bleek een overtuigd Ariaan. Constantius liet Athanasius als kerk- en keizervijand opjagen: Arius' oude tegenstander kwam na vele omzwervingen terecht in Rome, waar paus Julius 1 het voor hem opnam. Julius wist de keizer van het Westen, Constans, tot bemiddeling te bewegen: Athanasius keerde voor de zoveelste maal terug. Hij bleef eigenzinnig en voerde onder meer een briefwisseling met Magnentius, de tegenstander van keizer Constantius, wat bij deze uitermate slecht viel. Tegelijkertijd begon het hof te Rome rondom keizer Constans al meer neiging tot het Arianisme te vertonen. Een gewillige synode te Milaan beveelt opnieuw Athanasius' afzetting en verbanning (355) - een vonnis dat Athanasius naast zich neerlegt. Zijn volgende stap is een poging om zich meester te maken van de Ariaanse kerkgebouwen in Alexandrië. De coup lokt zoveel gewelddadig ingrijpen van de overheid uit, dat Athanasius de strijd staakt en onderduikt in zijn eigen stad. Niet dat de volkssympathie niet aan zijn zijde was: de Arianen | |
[pagina 76]
| |
in Alexandrië konden zich alleen handhaven dank zij de bescherming van keizerlijke troepen. Constantius liet een bisschoppensynode bijeenroepen die hij een belijdenis in Ariaanse zin afdwong. Wie ze ondertekende mocht in zijn ambt blijven of uit de ballingschap terugkeren. Velen deden de stap; Athanasius bleef buiten staan.Ga naar voetnoot1 De kerkelijke diplomatie van het hof te Constantinopel kwam in nieuwe banen toen de keizersdiadeem in 361 toeviel aan een neef van de eerste Constantijn, Julianus. Hij had zich verdienstelijk gemaakt door de Alamannen, die over de Rijn wilden dringen, terug te slaan, en koloniseerde de eerste Franken als grensbewakers op Gallisch gebied. In Gallië was hij na die sucessen ook tot tegenkeizer uitgeroepen. In de Romeinse geschiedkronieken staat hij te boek als de romantisch-mystische Afvallige,Ga naar voetnoot2 die naar men wil door bittere, zelfs schokkende jeugdervaringen het christendom was gaan haten. Meer nog: als vroeg-ingewijde in de mysteriën van Eleusis koesterde hij de droom het heidendom nog eens in zijn oude luister (politiek, religieus en filosofisch) te herstellen - een culturele revolutie van onverholen reactionaire strekking. Julianus had bij zijn pogingen praktisch slechts de steun van de belanghebbende Romeinse adel. Julianus droeg weliswaar als keizer het masker van het christengeloof, maar in het bezit van de macht begon hij onmiddellijk met het verdringen van alle christelijke invloeden aan het hof, in de staatsambten en het leger. Hij liet de verwoeste heidense tempels op kosten van de vernielers herstellen, en begunstigde om de christenen te ergeren de joodse gemeenschap, al sloeg hij de culturele betekenis van het jodendom even laag aan als die van de christenen. Hij nodigde de joden zelfs uit om hun tempel in Jeruzalem nieuw op te bouwen, een onderneming waaraan door aardvuur en aardbevingen een spoedig einde kwam. Zowel joden als christenen zagen er een mirakel of teken in: in heel het Oosten kwam het tot bloedige straatgevechten. De ware splijtzwam hoopte Julianus overigens in de christenwereld te brengen door een in 362 uitgevaardigde wet die christenen verbood te studeren, en meer nog door het terugroepen van alle anti-Ariaanse bischoppen; Julianus hoopte dat het schisma de Kerk nog verder verzwakken zou. Dat Athanasius weer onder de teruggekeerden was, met grote jubel door de Alexandrijnen ontvangen, wekte Julianus' woede. Hij gaf het bevel om de volksfavoriet op te sporen en te doden. Athanasius zag nog kans snel een synode bijeen te roepen, waar hij de eenheid van de christenheid tegen het keizergezag herstelde,Ga naar voetnoot3 alvorens hij weer onderdook. De propaganda die Julianus tegen het christendom liet voeren, greep in sterke mate de aldoor groeiende martelarenverering in de Kerk aan. De keizer vond daarin bovenal een belediging van zijn persoon, aangezien de martelaren na hun dood heetten te zijn opgenomen in hemelse glorie, een goddelijke onderscheiding die alleen voor de keizer was weggelegd. Dat de christelijke bisschoppen vaak op het graf van een martelaar verkozen werden, was een andere ergernis, slechter nog: een vorm van christelijke heldencultus die de keizercultus ontkrachtte. Julianus probeerde de verering van de martelaren zoveel mogelijk tegen te gaan door uitspraken over het walgingwekkende van de ‘lijkenaanbidding’. ‘Hoofden op sterk water en vermolmde beenderen’ waren volgens | |
[pagina 77]
| |
hem en zijn woordvoerders de nieuwe goden van de ‘Galileeërs’.Ga naar voetnoot1 Het mocht allemaal niet baten. Julianus, die zijn kerkdiplomatie zag falen, begon ernstig over nieuwe christenvervolgingen te denken, toen hij in 363 sneuvelde tijdens een veldtocht tegen de Perzen, die onder de Sassaniden (zie pag. 129) een zware bedreiging aan de oostgrenzen waren gaan vormen. Julianus' dood was het tweede mirakel in korte tijd, nu door de christenen gezien als gunstbewijs Gods jegens zijn getrouwen. ‘Jij hebt gewonnen, Galileeër,’ zou Julianus stervend hebben gezegd. Het juichen van de christengemeente zou Athanasius, opnieuw te voorschijn getreden, weinig voldoening brengen. De nieuwe keizer, Valens, bleek meer voor het Arianisme te voelen en stuurde de ‘strijder tegen de wereld’ voor de vijfde keer in de verbanning. Ook die overleefde hij; hij stierf (373) kort na in Alexandrië te zijn thuisgekomen. De (anti-)Ariaanse strijd onder het teken van de persoonlijke conflicten tussen Arius en Athanasius zou ons minder interesseren, als daaraan geen grote politieke gevolgen verbonden waren. Het Arianisme, dat op zichzelf cultureel noch theologisch veel tot de erfenis van de Middeleeuwen heeft bijgedragen, werd een politiek geloof. De barbaarse volkeren langs de westelijke en noordelijke grenzen van het rijk spraken er zich voor uit. Het begin van die ‘barbarisering’ had zich vrij toevallig, in de vorm van een zekere uitwisseling, afgespeeld. De overwegend Germaanse stammen langs genoemde grenzen bleven op- en aandringen, tot ze van lieverlede betrokken raakten in de functionering van het rijk, als huursoldaten, leden van de keizergarde, als kolonisten en zelfs als beambten. Het was een nogal gespannen vorm van bondgenootschap; de foederaten waren alles behalve populair. Er waren hier en daar christenen onder hen, maar pas de kerstening op nationale schaal van de Visi(West-)goten in de noordelijke Balkan wees op een omwenteling.Ga naar voetnoot2 De missiebisschop in dit gebied was Wulfila, de ‘Kleine Wolf’, op z'n Grieks Ulfilas.Ga naar voetnoot3 Hij was de zoon van een Gotisch soldaat en een Cappadocische gevangene, misschien door de positie van zijn moeder in zijn jeugd zelf slaaf. Tweetalig, Gotisch en Grieks, werd hij na zijn overgang tot het christendom ook het Latijn machtig. In 341 kreeg hij de bisschopswijding van dezelfde Ariaanse bisschop die Constantijn had gedoopt, Eusebius van Nikodemia. Wulfila werd met zijn helpers naar de provincie Dacia gezonden waar zijn dubbel bedreigde missie begon. Constantinopel dreef hem tot het dopen van de Goten, de Goten zelf vervolgden met het wapen in de hand de gedoopten in hun gelederen. De Kleine Wolf hield met grote energie vol en slaagde uiteindelijk in zijn taak. De Arianisering van de barbaren werd daarmee een feit. Wulfila dankt zijn faam misschien nog het meest aan zijn (slechts ten dele bewaarde) bijbelvertaling in het Gotisch. Ze was de grondslag voor de godsdienstoefening in de nationale taal, en ging vergezeld van de schepping van het Gotisch alfabet uit een mengeling van Griekse en Latijnse lettertekens met Germaanse runen. Het Arianisme van de Visigoten was er een van boeren en soldaten, eenvoudig, niet toegankelijk voor dogmatische of theologische finesses. Het Logosbegrip, dat in wezen zonder kennis van de Griekse wijsbegeerte niet kon worden bevat, zei hun niets. Aan wonderen geloofden zij niet. Wulfila stelde de Zoon | |
[pagina 78]
| |
voor als de Germaanse koningszoon, wel van 's Vaders bloed en stam en daarom méér dan de gemiddelde stamgenoot, maar in dienst en gehoorzaamheid verplicht aan de Vader. Het Gotisch volksbestaan, beheerst door simpele maar zeker niet decadente maatstaven van recht en zedelijkheid, erkende geen ascese en priestercelibaat. De geestelijkheid was deel van het strijdend element in de stam; ze verkondigde een Arianisme van het nuchterste gehalte, dat in vrijwel gelijke vorm overging op andere barbarenvolken. Binnen enkele tientallen jaren was het proces onder deze stammen, die zoveel zienswijzen en zeden gemeen hadden, voltooid. De barbaren waren christenen geworden binnen het rijk, maar dit laatste feit hield geen versmelting in, maar een confrontatie: Latijns betekende katholiek, barbaars betekende ketters. |