Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
11 God of Logos?Al lang voor keizer Constantijn, vaak als gebieder en rechter en in zekere zin als opperpriester aller rijksreligies, ketterse afdwalingen kreeg te beoordelen, woedden dogmatische veldslagen in de Kerk. De eerste kerkvaders, hamerend op eenheid, moesten steeds weer in het geweer komen bij conflicten over de ware leer. Er zouden in deze aanvankelijk spirituele oorlog zelfs tijden komen waarin bisschoppen en presbyters zich te voet of te paard van kerkvergadering naar kerkvergadering haastten, om elkaar daar te verketteren, te diffameren en in het ergste geval te lijf te gaan.Ga naar voetnoot1 Ieder had zijn projectie in de hemel, waarvoor hij bereid was op aarde met alle middelen te strijden. De strijd leidde de botsende partijen onmerkbaar al verder weg van het oudste, apostolische christendom, naar een situatie die voorgoed doortrokken zou blijven van scheuring en kritiek. Toen de dogmatische twisten in de tweede eeuw aan de orde van de dag raakten, trad de Kerk met scherpe middelen op. Het brandmerken van afwijkelingen als ketters door een onverdraagzame meerderheid (de Kerk kon zich de weelde van de verdraagzaamheid al minder veroorloven) kwam in zwang. Zowel de onduldzaamheid als de daarop volgende maatregel van de ban of uitstoting waren afgekeken van de Synagoge. Tenslotte speelden de botsingen zich voor het merendeel af in de gelederen van de oosterse christenheid; de westelijke Kerk had, zoals gezegd, eerst weinig of geen oog voor dogmatische kwesties die haar bijkomstig of gezocht leken. Een enkele maal greep de bisschop van Rome (die pas later de positie zou veroveren waarbij hij zich alleen pausGa naar voetnoot* kom noemen en navenant handelen) in de geschillen in. Het zijn Logoschristenen en Monarchianen, Adoptionisten en Sabellianen, Karpokraten en Ophieten, Abelieten en Patripassianen, om maar enkele van de kettersekten te noemen die in de tweede en de derde eeuw de wordende Kerk bedreigden en somtijds teisterden - een beeld van ‘intellectueel delirium’ (J.M. Robertson), dat zich telkens weer in het christendom vertoont, maar ook aldoor kwesties aan de orde stelt, waarover onder nieuwe namen steeds weer strijd en verkettering uitbreken. In dit verband moet bijvoorbeeld de beweging van de Novatianen gezien worden. Zij waren medestanders van de Romeinse presbyter Novatianus, die in de derde eeuw zijn stem verhief tegen wat hij voor gezichtsverlies van de kerkelijke discipline hield. Het ging hier namelijk om de vraag wat te doen met de christenen die tijdens de geloofsvervolgingen waren afgevallen: moest men deze lapsi terugnemen in de Kerk? Cyprianus, bekend bisschop van Carthago en een der ijverige vaderen van de Kerk (hij kwam in 258 zelf als martelaar om), was op dit punt rigoureus geweest: de lapsi moesten eerst maar eens in de praktijk bewijzen dat ze berouw hadden, terwijl de door fout geworden priesters gedoopten herdoopt dienden te worden...Novatianus verklaarde het met die opvatting geheel eens te zijn. Hij draaide (pijnlijk voor de orthodoxe Cyprianus) de schroef | |
[pagina 71]
| |
van de gestrengheid nog een paar slagen aan, door een eigen onverzoenlijke gemeente te stichten, een voorbeeld waar de officiële Kerk in gebreke bleef. Paus Stephanus nam hem dat in hoge mate kwalijk: in Rome vreesde men dat de Kerk door een overmaat van gestrengheid ontvolkt dreigde te worden. Uitgestoten werden zodoende degenen die vonden dat discipline de eerste leermeesteres van de gelovigen behoort te zijn. Bij deze in de ban gedrevenen behoorde Novatianus; hij en de zijnen noemden zich nu de enig reinen (‘katharoi’), een benaming die hier voor het eerst, maar zeker met voor het laatst in de kettergeschiedenis opduikt.Ga naar voetnoot1 De Novatianen waren nog tot in de zevende eeuw in het rijk verbreid; hun geloofshouding was ook elders inzet van botsingen in de Kerk, hetgeen betekende dat de tuchtkwestie velen hoog zat. Met name bleek dit in het Oosten, waar zich rondom de figuur van bisschop Melitius van Lykopolis in de Thebaïs (Boven-Egypte) een heel schisma ontwikkelde. Melitius stiet zich bovenal aan de laksheid waarmee de christenen in Alexandrië toegaven aan het voorschrift betreffende de keizerverering. Hij eiste vastheid in het geloof, desnoods het martelaarschap. Een van de twee jonge priesters, die hij wijdde om zijn standpunt in volle consequentie uit te dragen, was Arius, voor wie grotere bekendheid zou zijn weggelegd dan hij als tuchtmeester kon verwerven. De controverse rond bisschop Melitius liep zo hoog op dat er scheuring volgde. Melitius werd naar de Palestijnse kopermijnen verbannen, waar hij nog priesters wist te wijden die zijn opvattingen deelden. Hij keerde later naar Egypte terug, maar er bleven sindsdien twee kerken bestaan, de katholieke en die van Melitius, de ‘kerk van de martelaren’. Door vele van de conflicten bleef als de rode draad het essentiële twistpunt lopen omtrent de natuur en de persoon van Christus. Hier ligt ook de oorsprong van het Arianisme, of als men wil van de anti-Ariaanse strijd, die misschien evenveel van een volksbeweging heeft als van een straks nationaal uitgebuite tegenstelling tussen het Romeinse, katholieke geloof en die van de opdringende, ketterse barbarenvolken. Wat op het eerste gezicht een dogmatisch curiosum lijkt, blijkt de kiem in zich te dragen van verstrekkende politieke tegenstellingen. De strijd om het Arianisme is vaak te simpel herleid tot de dogmatische botsing tussen de genoemde presbyter Arius en zijn opponent Athanasius, twee sterke naturen. Als die botsing naar buiten treedt is Athanasius, ijveraar voor het rechtzinnige standpunt, veertig jaar jonger dan Arius. De laatste - bejaard maar vitaal, een lange ascetische gedaante, doorgaans gekleed in sobere tuniek en halflange mantelGa naar voetnoot2 - heeft zich sinds de dagen van bisschop Melitius ontwikkeld tot een theoloog van groot formaat: reden waarom zijn rusteloze speurtocht naar de dogmatische ‘waarheid’ hem van het Melitiaanse standpunt naar dat van Paulus van Samosate en vandaar naar een Logos-christologie met zeer persoonlijke signatuur had gebracht. Arius had ongetwijfeld diep persoonlijk behagen in zijn dogmatische speculaties; bewust van zijn gaven als intellectueel was hij tevens ijdel genoeg zijn meningen erkend te willen zien. Mettertijd zou hij die zelfs verwerken in de vorm van balladen die op straat konden worden gezongen, terwijl men zijn theologie in meer elegante, wereldwijze | |
[pagina 72]
| |
kringen van Alexandrië als dienstige gespreksstof aangreep... In de strijd om de vraag naar Christus' natuur en plaatsbepaling (in de drieeenheid) opperde Arius dat de Zoon onmogelijk dezelfde kon zijn als de Vader. Verwekt vóór de aanvang der tijden had hij ergens een begin; hij volgde ná de Vader. Aangezien echter de godheid ondeelbaar moest worden geacht, kon de Zoon niet anders dan verwekt zijn uit ‘dat wat niet is’. Die uitspraak volgens de logische rede scheen terug te wijzen naar de Jezus-opvattingen van de eerste eeuw, voordat de ‘historische’ Jezus van Nazareth door Paulus in een godmens was herschapen. De Alexandrijnse kerkwereld was door Arius' godsvoorstelling geschokt. De rechtzinnige Logos-christologen eisten een concilie van bisschoppen dat een uitspraak zou doen in het geschil. Het kwam in Alexandrië bijeen (318) en stiet Arius om zijn stoutigheden uit. Arius legde het trotse hoofd niet in de schoot, maar zocht medestanders, het eerst bij bevriende bisschoppen, waaronder Eusebius van Nikodemia aan de Zee van Marmora, waar de keizer vaak verbleef, zodat er alle reden was dat Arius' zaak bij hem zoetjes kon worden bepleit. Arius wist ook vrede te sluiten met de Melitianen van wie hij vervreemd was geraakt. Daarmee sloeg het conflict weer over naar Egypte; bisschop Alexander van Alexandrië liet met nadruk aan de hele Kerk weten dat hij Arius in de ban had gedaan, waarop Eusebius in zijn kerkprovincie een eigen concilie bijeen riep, dat Arius' opvattingen voor juist verklaarde en het verzoek aan bisschop Alexander deed om Arius in zijn presbyterschap te herstellen. Er volgde wat wij een pamflettenoorlog zouden noemen; Arius wist een tweede Eusebius - die van Caesarea in Palestina - voor zich te winnen, die een Palestijns concilie tezamenriep dat Arius evenzo in het gelijk stelde. Op dit spanningsmoment ging de jonge Alexandrijnse priester Athanasius tegen Arius in de aanval. Athanasius had nog net de Diocletiaanse kerkvervolging beleefd, wat hem bevestigd had in zijn volstrekt katholieke overtuigingen. Hij was geen hooggeplaatst geestelijke, maar een diaken die zijn bisschop bijstond in de bediening van de sacramenten. Dit zou hem, intenser dan bij andere geestelijken het geval was, in aanraking hebben gebracht met de ‘mysteriën des geloofs’, terwijl zijn functie hem tegelijk de bevoegdheid gaf als ‘stem van de gemeente’ op te treden.Ga naar voetnoot1 Die stem wilde in dit geval dat er geen sporen van ‘Sabellianisme’ of van de ideeën van Paulus van Samosate in de Kerk zouden doorwerken. Christus, zo luidde Athanasius' boodschap, is de Logos, volledig God, bouwmeester en regent van deze wereld, tevens het oergrondig in het mensdom afgedaalde ‘geheim’ waarover wij met onze logica of menselijk intellect niet verder kunnen doordenken. Hij is van éénzelfde substantie als God - homo-ousios zoals de Griekse term luidt. Dat begrip ging rechtstreeks in tegen de Ariaanse omschrijving van Christus als gelijkend op de Vader - homoi-ousios. Dit homoi-ousios was de symboolterm waarvoor Arius' leer in de ban was gedaan. In 325 waren de verketteringen van weerskanten zo hoog opgelopen dat keizer Constantijn, zojuist de onbeperkte gebieder geworden over het Westen en Oosten, in zijn ergernis over het dispuut besloot een algemeen concilie bijeen te roepen, om het geschil uit de wereld te helpen en nog enkele kerkelijke kwesties definitief te regelen. |
|