Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd9 Marcion tegen JehovaDe reder Marcion, omstreeks 100 geboren te Sinope aan de Zwarte Zee, kende als zoon van een bisschop het christendom van nabij, toen hij tegen zijn dertigste levensjaar tot de slotsom kwam dat het hem in de bestaande vorm niet meer bevredigen kon. Grootgebracht met de klassieke filosofie, aristocraat van allure, voelde hij zich meer aangetrokken tot de gnostiek, de verlossingsleer voor ingewijden en uitverkorenen. De ondernemer Marcion was net zo min als de gnostische eliteleraren Basilides of Valentinus een volksvriend. Hij mag als reder een scherp zakenman geweest zijn, want zijn rijkdom wordt overal vermeld, hij was tegelijk op allerlei punten overgevoelig: voor wespen en schorpioenen, voor bloed- en dierenoffers (de heidenen heersten nog volop!), voor seksualiteit en baring. Als man van verfijnde cultuur strekt zich die overgevoeligheid ook in het maatschappelijke uit: hij voelde zich zonder twijfel de meerdere van de alledaagse christenen in zijn omgeving, om van de ongedoopten te zwijgen, maar hij had zeer zeker een hekel aan de joodse zakenlui, die hem in het kosmopolitische Sinope voor de voeten liepen, hetgeen mede zijn haat jegens het judaïsme als religie zou kunnen verklaren. Als scheepsreder had hij succes. In het christendom telde bezitsvorming reeds als deugd en de Kerk deed er aan mee. Geld was in de Oudheid net als thans het beste paspoort naar een carrière. In Sinope kon Marcion het niet meer uithouden; hij verhuisde naar Smyrna. Volgens sommigen van zijn latere bestrijders omdat hij een maagdje had onteerd, waarvoor hij door zijn vader uit de gemeente gestoten was, volgens anderen omdat hij gepasseerd was bij een kerkelijke benoeming. Groter is de waarschijnlijkheid dat hij intussen eigen denkbeelden omtrent God en godsdienst is gaan koesteren. Gezien zijn voorliefde voor ascese is het verhaal aannemelijker dat hij zich tot de gnostiek heeft gewend, daarbij onderwezen door de Syriër Kedon, waarna hij zelf iets begon te verkondigen. In Smyrna kwam hij in aanraking met de christenbisschop Polykarpes (die later op hoge leeftijd de marteldood zou sterven), die Marcion, ontsteld over de opvattingen welke hij naar voren bracht, met de weinig christelijke verwensing ‘eerstgeborene van Satan!’ van zich wees en vervolgens excommuniceerde. Een en ander dreef Marcion naar Rome, waar hij in 138 of 1.39 aankwam. Hij trachtte er zich de welwillendheid van de christengemeente te verwerven door een bijdrage van 200 000 sestertiën in de gemeentekas te storten. (De sestertie was een kleine Romeinse munt, oorspronkelijk van zilver, later steeds | |
[pagina 64]
| |
in waarde verlaagd. In Marcions tijd was ze al van brons en ongeveer evenveel waard als een vooroorlogse Nederlandse cent.) Het geschenk belette niet dat hij opnieuw in botsing kwam met de presbyters. Zijn persoonlijke walging van al het geslachtelijke, vuile en gewelddadige had Marcion inmiddels verwerkt in een nieuwe theologie: uitgaande van gnostische ideeën laakt hij de bestaande schepping en de Kerk, omdat zij aan die schepping haar zegen heeft gehecht door het Oude Testament te aanvaarden. De God die hierin ten tonele gevoerd wordt. Jehova - de Demiurg van de gnostici - is er volgens Marcion slechts op bedacht geweest blinde onderwerping te eisen aan zijn Wet, en bij vergrijp en opstandigheid als grimmig rechter toe te slaan - ‘oog om oog, tand om tand’. Ook de Messias zoals hij in het Oude Testament voorspeld was, de Wereldrichter die korte metten maken zal met zijn wederpartijders, werd door Marcion verworpen. Het hele joodse testament had daarmee voor hem afgedaan als boek van gruwel, oorlog en weerwraak. Die opvatting was een schok voor de vaders van de Romeinse gemeente: de Kerk had juist de profetieën van het joodse volk als inleiding tot het heil op Golgotha aanvaard. Maar ook Marcions conceptie van de Verlosser was in het geheel niet in overeenstemming met die welke de Kerk juist toen door middel van de bijbelcanon wilde vastleggen. De klassieke Harnack heeft in zijn protestants-liberale MarcionboekGa naar voetnoot1 vooral de nadruk gelegd op Marcions denkbeelden aangaande Christus, waarbij hij de ware God ziet als de Milde Vreemdeling, onbereikbaar ver weliswaar, maar door zoveel deernis met het armzalig creatuur bewogen dat hij louter uit genade zijn geest uitzond in de gedaante van Jezus Christus, om het mensdom te redden. Volgens Harnack zou Marcions fout hebben bestaan uit een ‘overspannen Paulinisme’. Anderen, onder wie weer Ernst Bloch,Ga naar voetnoot2 hebben er inmiddels op gewezen dat Marcions Godsvoorstelling niet alleen gnostisch van aard is, al liet hij de hele mythologie van aeonen en engelen vallen, een gnosticisme ‘in de top en niet in de basis’ (Heussi), maar bovenal dualistisch. Niet alleen verschijnt Christus volgens Marcion door een wonderbaarlijke godsuitstorting op zijn tweeëntwintigste levensjaar te Kapernaüm op aarde, en daarmee buiten de maagd Maria om, maar hij komt vooral om de god van deze wereld, Jehova of de Demiurg, te bestrijden. De boze machthebbers van het jodengeloof zorgen dan ook dat de Verlosser aan het kruis genageld wordt, en bezorgen zichzelf daarmee het eeuwige verderf.Ga naar voetnoot3 Marcions dualisme is er niet een van de strijd tussen goed en kwaad, zoals wij het verderop zullen ontmoeten, maar tussen joodse ‘Wet’ en christelijke ‘Liefde’. Het moet, zo leert Marcion, 's mensen streven worden om te ontstijgen aan de bestaande schepping en terug te keren in de nabijheid van de goede God, de Milde Vreemdeling. Dit is Marcions scherpste antithese uit zijn geschrift Antithesen, dat wij alleen nog kennen voor zover het in de polemieken van zijn tegenstanders geciteerd wordt. Die antithese kostte hem ook in 144 in Rome het lidmaatschap van de gemeente; hij werd ten derden male uitgestoten. De tegenstanders voornoemd, waarbij zich mannen bevinden als Justinus de Martelaar, Irenaeus en Tertullianus, hebben de ketter hard voor de kop gestoten. De eerstvermelde meent dat Marcion zijn leer slechts heeft kunnen verbreiden ‘dankzij de hulp | |
[pagina 65]
| |
van boze geesten’; Irenaeus noemt Marcion ‘des duivels spreekbuis’, terwijl Tertullianus, voorbestemd om straks zelfs in het ketterkamp te belanden, zijn voornaamste wapen tegen Marcion zoekt in een vloed van scheldwoorden: ‘Onbeschaamd, gifbrakend, stapelgek, huichelaar, evangelievervalser, struikrover, monster. Antichrist.’Ga naar voetnoot1 Deze gramschap van de kerkvaders is heel verklaarbaar als men bedenkt dat Marcion, eenmaal uit de Kerk gevloekt, als goed zakenman en organisator een eigen kerk stichtte, met een eigen ritueel en vooral een eigen bijbel. In de laatste trad zijn opvatting dat de joodse schriftgeleerden de oorspronkelijke leer van Jezus en Paulus hadden vervalst, onverhuld aan het licht. Zo wekte het de ontsteltenis van rechtzinnige theologen dat Marcion volhield dat Christus bij zijn nederdaling ter helle een aantal verwerpelingen zoals Kaïn, de Sodomieten en de Egyptenaren verlost had, maar Abel en Mozes niet. Nog gebetener was men op de eigenmachtige redactie van de Marcionitische bijbel, waar uiteraard het Oude Testament uit geweerd was en maar één evangelie behouden, te weten het van judaïsmen gezuiverde Lukasevangelie, alsmede tien door Marcion vrijmoedig beknotte brieven van Paulus; hoewel van joodse huize werd Paulus door Marcion als zijn leermeester erkend. Er is ook wel de veronderstelling geopperd dat dit ene evangelie van Marcion mogelijk het oudste evangelie was dat men toentertijd nog kende, en waarvan de vier andere zijn ‘afgeleid’.Ga naar voetnoot2 Marcion was al eerder bezig geweest met het ontjoodsen van de bijbelboeken en had daarvoor tot tweemaal vergiffenis gekregen. Nu had hij zich, onvergeeflijk, niet alleen een eigen kerk, maar ook een eigen heilige schrift aangemeten, en dat nog vóór de officiële kerk haar canon definitief had bepaald. De Marcionitische kerk, schismatisch, dualistisch en gnostisch, verbreidde zich snel door de Romeinse wereld. In de vierde eeuw had zij, zoals Marcions bestrijders vaststelden, vestigingen in Italië, Egypte, Palestina, Arabië, Syrië, Perzië en op Cyprus.Ga naar voetnoot3 Ze had haar eigen bisschoppen en diakenen, met minder afstand tussen gelovigen en geestelijkheid dan in de ‘grote’ Kerk, wat overigens niets veranderde aan het exclusieve karakter van Marcions geloofs belijdenis. Het ‘liefdes’beginsel, dat Marcion nadrukkelijk tegenover de sluwe boosheid van Jehova's wet stelde, strekte zich in zijn kerk nauwelijks tot de minst bedeelden uit. Ook hij had wat de verlosbaarheid van de zielen betrof een duidelijke voorkeur behouden voor aristocratische lichamen, die zich - anders dan de slecht gevoede onderlagen van de maatschappij - ascese konden veroorloven. Hij nam dan ook de Valentiniaanse indeling van gelovigen in uitverkorenen, dubieuze middenlaag en verworpenen over. Geen enkele aardse vreugde, wijn en vlees zo min als geslachtsgenot, was in de ogen van deze godsdienststichter, zo allergisch voor de onsmakelijkheden van insekten, bloed en genitaliën, toelaatbaar. Wie tot zijn kerk toetrad, moest zijn of haar huwelijkspartner buiten laten staan, tenzij men in ‘Paulinische’ geest kwam, derhalve van man of vrouw gescheiden. Het oude liefdesmaal, de agape, werd in Marcions kerk eens per week gehouden, en bestond slechts uit brood en water. Terecht is bij deze vorm van ascese opgemerkt dat ze niet alleen als een bespotting aandoet in landen waar de wijn goedkoop en gangbaar is...maar ook dat blijkbaar niets in deze eredienst de eenvoudige | |
[pagina 66]
| |
mens mocht herinneren aan de ‘wijnpers van Gods toorn’ (Jes. 63), welk beeld ook in de Openbaring (14) terugkeert.Ga naar voetnoot1 Helaas: Oude Testament en Apocalypse bleven voor Marcions gemeente gesloten boeken. Ten overvloede heeft Marcion uit zijn evangelie elke toespeling op rebellie of ongehoorzaamheid verwijderd; hij temde de zijnen niet slechts met water, maar ontnam hun ook elke eschatologische, revolutionaire hoop. Nog meer dan Paulus richtte hij de blik van zijn volgelingen, die hij placht aan te spreken als ‘mede-ellendigen en medegehaten’, op de overzijde.Ga naar voetnoot2 Terwijl de Kerk steeds duidelijker de verbindingsweg baande van de tempel te Jeruzalem naar de Sint-Pieter in Rome, vervreemdde Marcions kerk met haar dualistische theosofie grondiger van het ‘vulgaire’ christendom, tot ze mede door de ketteredicten van Constantijns opvolgers alleen nog in de buitengewesten was te vinden, waar ze ook na de derde eeuw verdween. Er wordt beweerd, onder andere door Tertullianus, dat Marcion zelf aan het einde van zijn leven zijn opvattingen zou hebben herroepen, maar dat ligt niet bijster voor de hand: deze elitaire geest was niet gemaakt om het hoofd te buigen voor een kerk, die volgens hem niet streefde naar de openbaring van Gods waarheid, maar slechts naar populariteit. |