Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd8 Een kosmisch dramaTot tweemaal toe wordt in de brieven van Paulus het woord hairesis gebruikt, in de missive aan die van Korinthe (1 11:19), waar ketterij wordt omschreven als scheurmakerij in de gemeente, die als nuttig effect kan hebben dat de ‘oprechten’ in een des te duidelijker licht komen te staan; en een andermaal in de brief aan Titus (3:10), waarin Paulus de eis stelt dat ‘een ketterse mens na de eerste en tweede vermaning’ uitgeworpen zal worden. In eenzelfde verband moet men Paulus' uitvallen tegen de ‘leugensprekers’ verstaan (1 Timotheüs 4:3), die de gemeenten allerlei onzinnige vormen van ascese willen opdringen, | |
[pagina 58]
| |
terwijl elders in dezelfde brief (6:20-21) de assistent door de meester vermaand wordt ‘het pand [hem] toebetrouwd’ te bewaren en te beschermen tegen verkondigers van de ‘valselijk genaamde wetenschap’. Ook de apostel Petrus had al geijverd tegen valse profeten en valse leraren onder het volk, de ‘verderfelijke ketterijen’ die hun aanhangers een ‘haastig verderf’ zullen bereiden (2 Petrus 2:1). Met die valse leraren en valse wetenschap is ongetwijfeld de gnosis of gnostiek bedoeld, die men tot de oudste ketterijen rekent waarmee het eerste christendom te kampen kreeg. Het is deze ‘wetenschap’ die in het verloop van de tweede eeuw zo sterk door het Romeinse rijk verbreid was, dat zij het christendom leek te kunnen overweldigen en in te lijven. Daarbij wil de zo vaak optredende ironie van het lot dat de groei van sommige richtingen in de gnostiek versterkt werd door een van de makers van het christendom zelf, de reeds genoemde en later door de Kerk veroordeelde kerkvader Origenes. Deze had in zijn pogingen om de Griekse filosofie dienstbaar te maken aan de christelijke theologie een symbolische schriftuideg ontworpen. Door bepaalde groepen in de gemeente werden oude mysteriebegrippen als lust en vruchtbaarheid onder Origenes' invloed vervangen door gnostisch aandoende abstracties als ‘licht’, ‘wijsheid’ en ‘verlossing’... Het is nog steeds onduidelijk, ondanks de geruchtmakende vondst van een gnostische bibliotheek in Boven-Egypte in 1945-1946, waar deze ‘wetenschap’ vandaan komt. Men neemt aan dat het een vorm was van occultisme, slechts aan de ingewijden bekend, die in de nadagen van het hellenisme, sterk uit oosterse bronnen gevoed, de wedijver met het christendom voor een wereldpositie is aangegaan. De grondige kenner van gnostiek en gnosticisme, Hans Jonas, spreekt van een vóórchristelijk leerstelsel dat van meet af aan door de Kerk is bestreden, zo nodig vervolgd, waarbij de kerkvaders dikwijls optraden ‘als officieren van justitie’.Ga naar voetnoot1 Jonas schetst het gnosticisme als een godsdienstige visie die in het kosmische reikt, een ‘schouwspel van mythische figuren’ met ‘goden, engelen en demonen’, een drama van prekosmische personen in een bovennatuurlijke wereld, waarvan het drama van de mens in de natuurlijke wereld slechts een verre echo is.Ga naar voetnoot2 Kennelijk is het ontstaan van gnostiek terug te brengen tot de periode na Alexander de Grote, als zijn erfenis onder kleinere despoten is verdeeld en de Griekse beschaving, zij het in decadente verschijningsvorm, doordringt in heel de wereld van het Midden-Oosten, ja, zelfs zijn afglans verspreidt tot in Oost-Azië en de huidige Soedan. De slaveneconomie die in Griekenland zelf al bedenkelijke scheuren vertoont, wordt met militaire macht over geweldige gebieden uitgebreid. Rome erft straks landen en mensen en een bestel, dat versmolten raakt met de nood en onderworpenheid van de plattelandsmassa's onder het oosterse despotisme. Tijdens de Diadochen, de veldheren van Alexander die zijn wereldrijk verdeelden, ontstaat iets dat men ‘één wereld’ zou kunnen noemen, met één Griekse wereldtaal (de koinè), gebouwd op één model van wereldeconomie. Het zwaartepunt van deze hellenistische wereld kwam steeds meer in de steden te liggen, het proces van arbeidsdeling dat met de hogere beschaving meekwam vrat steeds dieper door. Er werd een | |
[pagina 59]
| |
Gnostieke gemmen, voorstellende een god zonder handen en hoofd, in een lijst van toverspreuken. The Metropolitan Museum of Art, New York.
Gnostische voorstelling, misschien van Simon de tovenaar en zijn begeleidster Helena. Termenmuseum, Rome.
| |
[pagina 60]
| |
polarisatie tussen vrijen en genieters enerzijds, de wereld van de slaven anderzijds met arbeidsdwang, slavenhandel en ook slavenopstand geboren, waarbij het slavensysteem zelf sleutel wordt van korte welstand en langdurig staatsverval.Ga naar voetnoot1 Waarbij valt op te merken dat het binnendringen van de geldhuishouding en de gulzige ophoping van persoonlijke eigendom door een aantal bevoorrechten de mogelijkheden schept om tijd en gelegenheid vrij te maken voor wetenschap, wijsbegeerte en poëzie. Onder de makers en dragers van de hellenistische beschaving is een hele laag die steeds meer vatbaar wordt voor de idee van één wereldgodsdienst-ééngodendom derhalve, waaronder men in strikte zin het judaïsme moet denken, maar toch ook erediensten als die van Isis, de Onoverwinnelijke Zon, of een wijsgerig stelsel, zoals door Plato of de Stoa ontwikkeld. De Griek had in dit tijdsbestek praktisch zijn mythologie van de vele goden overboord geworpen en de kosmos zelf als model van eenheid aanvaard, zichtbaar teken en verschijning van Gods macht, al kwam diezelfde Griekse mens nooit geheel los van religieuze gevoelens ten aanzien van planeten en sterren, seizoenen en natuurverschijnselen. De crisis in de Griekse filosofie bereikt het punt waarop haar dragers hun gevoel voor fatum en voorzienigheid vertolken in een toenemend pessimisme.Ga naar voetnoot2 De onderwerping van het oude Hellas en heel de hellenistische wereld door de Romeinen bevordert algemene chaos en gevoelens van hulpeloosheid. De wijsbegeerte raakt doortrokken met ‘astrologisch fatalisme’. Denkers ruilen hun klassieke denkbeelden in voor joodse apocalyptische voorstellingen en Messiasverwachtingen, Perzisch dualisme (dat nog eeuwen lang als een spookbeeld door het christendom zal waren), voor Babylonische ‘astrale vroomheid’ en vergeten niet ze te mengen met elementen uit hun eigen mysteriediensten.Ga naar voetnoot3 Op die manier worden ze rijp voor het ontvangen van de nieuwe wetenschap, de gnosis, die het reddend medicijn moet zijn tegen alom heersende apathie en onzekerheid. Het christendom heeft, zoals wij zagen, de gnostiek van meet af aan ervaren als inbreuk en gevaar. Het was er zich van bewust dat de gnostiek slechts schijnbare parallellen met zijn eigen leerstellingen bood en dat zij als het andersoortige met kracht diende te worden bestreden. De gnostiek heeft inderdaad hier en daar christelijke trekken aangenomen, wat het soms moeilijk maakte ze te bestrijden, en waardoor vele gnostici tenslotte als christelijke ketters gebrandmerkt staan. Men heeft in de gnostiek vaak ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ stromingen onderscheiden. Bij de eerste gaat het om sekten waarin medeprofetessen en geloofsgezellinnen naast de leraren en voorgangers optreden. Daar is op het einde van de eerste eeuw de valse profeet Simon Magus, de Tovenaar, zoals hij in het Nieuwe Testament genoemd wordt (Handelingen 8:9-24). Hij kwam uit Samaria, misschien uit een sekte voor welke Johannes de Doper de grote profeet geweest was. Simon betitelde zich soms als God-Vader en soms als God-Zoon, gezonden om het ‘oervuur’ in de mens te redden. Zijn begeleidster Helena, voormalig prostituée uit Tyrus, noemde hij ‘de moeder van machten en engelen’ die haar gekluisterd hielden in de stof, tot hij haar straks als Zoon zou verlossen. Hij bood Jezus' apostelen geld om de gave van de heilige geest | |
[pagina 61]
| |
deelachtig te worden. Zijn sekte is als machteloze mysterieleer in het Oosten verdwenen. De gnostici hadden als mededingers van het christendom een groot nadeel: hun leer was te ingewikkeld, geestelijk te veeleisend voor de gewone man, ook al beloofden zij evenzo verlossing. In hun kosmisch drama treden mettertijd duizelingwekkende reeksen van personages op, zodat men geen werkelijke helden meer onderscheiden kan. Dat was al in sterke tegenstelling tot de Kerk die de persoon van Christus als vrijwel unieke hemelmacht in het midden van haar mysteriën plaatste. De vele gnostische sekten vormden de bemiddelende lagen tussen de verduisterde mens en de eeuwig ver weg lichtende, maar onbereikbare godheid. In hen ontplooit zich de Hoge God, die met hen tezamen tegenover de totale leegte en woestheid van de wereld de totale volheid (pleroma) vormt. Aldus Basilides van Alexandria, aldus ook ten dele de talentvolle Valentinus, eveneens Alexandrijn, maar bovenal bekend door zijn prediking in Rome (136-165). Voor hem was God de grote Afgrond, het onbevattelijke, een niet alledaagse conceptie. Hij heeft om volgelingen te winnen zijn platonisme proberen te verbinden met de in Bergrede en Paulusbrieven verkondigde leer. Zijn gekunstelde conceptie had echter weinig met het erkende christendom te maken, wat duidelijk wordt als men ziet hoe hij in zijn kosmogonie Jezus van Nazareth tot één van de vele boventijdelijke aeonen maakt.Ga naar voetnoot1 Valentinus' gnostiek was sterk doortrokken met het grote vragencomplex dat uit de verscheurdheid van de toenmalige mens en wereld voortkwam: hoe raakten zonde en kwaad in gemeenschap en persoonlijk leven tot aanzijn? In Valentinus' ‘Evangelie van de waarheid’ volgt de heilswerking dan ook een heel andere weg dan die van de Kerk. Valentinus oppert dat wij een waarlijk goede God niet kunnen belasten met de schuld voor de heilloze inrichting van het bestaan; daarom kan God deze wereld en deze mensen niet geschapen hebben. Het is de misplaatste, ietwat bloedschennige nieuwsgierigheid van de aeoon Sophia, de wijsheid, die de menselijke zondeval bewerkt heeft, en wel tegen Gods bedoeling; zij wist de Vader slinks te verleiden, waardoor een wezen ontstond dat de gnostiek aanduidt met de term Demiurg - wat oorspronkelijk bouwer, werker, handwerker had betekend, tot de verheven Plato er ook een verheven zin aan gaf, namelijk die van wereldschepper. Deze Demiurg wordt door sommige gnostici vereenzelvigd met de oudtestamentische Jehova, een bepaald niet menslievende God, of soms ook met de engel van het kwaad, Satan, die ook de mens zou hebben geschapen, het wezen dat nog een sprankje goddelijk licht in zich meedraagt. God nu ontfermt zich over dat ongelukkig duivelscreatuur; hij wil hem tot zich terug laten komen, opdat hij wederom deel zal uitmaken van het licht. Hierbij treedt Jezus op als ware heiland; hij wordt door God gezonden, en maakt derhalve geen deel uit van de door de Demiurg gewrochte schepping. Hij is dus slechts schijnbaar mens geweest en ook slechts schijnbaar gekruisigd: een leer van vroom gezichtsbedrog die men doketisme noemt (het Grieks dokein = schijnen). Het doketisme heeft ertoe bijgedragen het geloof aan een historische Jezus sterk te ondermijnen. Immers, de gnostici verbonden daarmee de eigenlijke verlossing, dit is de verdwijning van het mensdom uit de geschiedenis - een leer die de kerkvaders zeer bijzonder | |
[pagina 62]
| |
heeft aangespoord om de evangeliën zo snel mogelijk af te stemmen op de ene grondtoon, dat de Zoon Gods werkelijk in Palestina heeft gewandeld en geprofeteerd, daar onder Pontius Pilatus waarlijk is gekruisigd en aldus op een vaste tijd en plaats volgens Gods beschikking verschenen is.Ga naar voetnoot1 Het doketisme werkte ook aanstekelijk op andere in het jonge christendom opkomende verschijnselen, zoals op de verering voor Maria, die meer en meer zou uitgroeien tot de gedogmatiseerde cultus van de Godsmoeder. Voor Valentinus en andere gnostici was Maria slechts van een toevallig belang. Zij was van buitengoddelijke natuur, niet voortgekomen uit het pleroma; Christus, zo leerden de gnostici, is door haar heengegaan ‘als water door een buis’. Dergelijke uitspraken maakten het doketisme voor de meeste christenen onaanvaardbaar, waar dan nog de leerstelling bij kwam dat de wereld niet door God, maar door een boze geest geschapen was. Tegenover de eenvoud van de christelijke doop maakt het inwijdingsceremonieel van de gnostici ook al een ingewikkelde indruk. Men kreeg daarbij te horen dat - volgens Valentinus - het mensdom duidelijk in drie soorten uiteenviel, al naar gelang van het in ieder individu overheersend levensbeginsel. Uitverkoren waren ongetwijfeld de spirituelen of pneumatici, als zijnde vol van Gods adem. Hun geestelijke zielen zullen straks met mannelijke engelen paren. Een veel kleinere vonk van het goddelijke hebben de psychici of zielsmensen; of zij ooit gered kunnen worden is de vraag; alleen door strikt goed te doen is er voor hen een kans op redding. Veel meer dan de pneumatici zijn zij voor hun heil afhankelijk van Christus' kruisdood - een duidelijke concessie van Valentinus aan het Paulinisch geloof, tevens een propagandistisch beroep op de grote middenlagen van alledaagse christenen. Onherroepelijk veroordeeld tot de terugval in de gevloekte stof (hylè) zijn tenslotte de hylici, de schepsels van de doffe materie. Met deze schijnbaar geestelijke rangorde tussen de diverse mensensoorten bevestigt Valentinus' gnostiek nog eens haar afkomst uit de oosterse wereld met despotische regimes en kasten, haar onwrikbaar vaststaande sociale rangen en standen. Ze verraadt ook dat een van haar dualistische kenmerken, de afkeer van deze schepping en de kritische kijk op het mensdom, teruggaat op een oud pessimisme, dat althans in deze eeuw niet typisch was voor de democratische en optimistische christengemeenschap.Ga naar voetnoot2 In het universele karakter van het christendom - dat ter meerdere zelfbevestiging het strenge monotheïsme van het Oude Testament steeds vaker als zijn voorgeschiedenis erkende - lag de waarborg voor het uiteindelijk falen van de gnostiek binnen de Kerk. Te vermelden valt wel dat er in en door heel het christendom sporen van de gnostiek zijn blijven lopen, niet alleen in de voorliefde van sommige middeleeuwse scholastieken en mystici voor occulte verlossingspraktijken of ‘geheime’ wetenschap, maar ook in vrijwel sociale zin: de gnostiek behield een esoterisch en elitair karakter, ze was een zaak van uitgelezen geesten...Hoe sterk haar uitstraling in de eerste eeuwen geweest is ziet men in de reeds aangehaalde visie van Origenes, die ook meende dat er in de Kerk een scheiding diende te worden gemaakt tussen ingewijden, volmaakten enerzijds en de grote massa van eenvoudige gelovigen anderzijds;Ga naar voetnoot3 een denkbeeld dat hij deelde met zijn jongere tijdgenoot Clemens van Alexandrië. | |
[pagina 63]
| |
Zelfs Paulus, die zo fors optrad tegen de verleidelijke suggesties van de gnostiek in de gemeente, was volgens sommigen niet vrij van de neiging om betere en mindere christenen te onderscheiden.Ga naar voetnoot1 Er zaten in de gnosis bovendien beeldkracht en poëzie (Valentinus was trouwens persoonlijk een dichter van betekenis), en die zijn van oudsher de mens uit het Oosten even authentiek voorgekomen als de historische feitelijkheid. |