Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd7 Twee geschiedenissen van het christendomHet Griekse woord voor ketterij luidt hairesis, wat niet meer betekent dan keuze. In de strijd om godsdienstige inzichten en belangen krijgt het al gauw de zin van een persoonlijke, zelfs existentiële keuze, een diep in het leven ingrijpende beslissing.Ga naar voetnoot* De ketter is de mens van de andere weg. Ketters leven vanuit een eigen principe van rechtvaardigheid, een eigen interpretatie van Gods Woord-waarvoor Augustinus hen al beticht heeft van geestelijke hoogmoed: superbia mater omnium haereticorum. Ketters zijn meer dan de eigenwilligen in de Kerk, en vaak al spoedig naast en tegen de Kerk, al behoorde dit niet tot hun keuze, want zij wilden zich veelal niet afscheiden maar wel het geloof van binnenuit, en vooral de geloofsdragers, vernieuwen. Zij zijn daarvoor na de Hervormingstijd vaak bedacht met benamingen als ‘de ware christenen’, ‘getuigen van de waarheid’ en soortge- | |
[pagina 56]
| |
lijke, en de befaamde marxist Ernst Bloch spreekt zelfs herhaaldelijk van twee geschiedenissen van het christendom, de ware die de geschiedenis is van de ketterbewegingen, tegenover de grote en schitterende, maar volstrekt vervalste van de officiële Kerk. Dat ketters diametraal anders denken en geloven is hun zelf misschien het minst van al bewust geweest, vooral daar waar zij de loop van de geschiedenis hebben verstoord, de gevestigde orde terechtgewezen en meest in radicale zin omgebogen, ideeën binnengebracht in het leven van Kerk en maatschappij waardoor dogmatische verstarringen zowel in religie als samenleving doorbroken zijn. De andere weg blijkt daarmee niet alleen een uitdaging aan elke godgevallig gewaande hiërarchie, maar een mogelijkheid tot herziening van het bestaande, tot omwentelingen in het historisch bestel. De ketter is een polemist, een dwarsligger, hij is lastig, een geestdrijver, een vos in de zo ordelijk getuinde wijngaard van de Kerk. Hij kan dit zijn omdat hij de geestdrift van de apostolische dagen bewaard, respectievelijk vernieuwd heeft. Hij moet krachtens aard en roeping in doorlopend protest verkeren tegen elke geïnstitutionaliseerde religie, waardoor hij zich nolens-volens tot een ‘stiefkind van het christendom’ maakt.Ga naar voetnoot1 Een stiefkind dat heel dikwijls tot de verworpenen der aarde behoort en steeds zijn recht op de moederlijke erfenis doet gelden: geen vorstelijke en clericale dwang, maar armoede, gelijkheid, de navolging van Christus, vaak in afwachting van 's Heren wederkomst op aarde. Terwijl de grote kudde in eenheid en gehoorzaamheid aan de kerkelijke machtsspreuken voor nieuwe waarheden terugdeinst, wordt de ketter niet moe deze nieuwe waarheden te verkondigen, in de waan dat hij teruggrijpt op oude, die van de evangeliën en apocriefen. Hij wekt met zijn onvervaarde geest bewondering, angst, verzet, brengt de gemeenschap in beroering en roept daarmee de haat op van de gevestigde orde.Ga naar voetnoot2 De kettervervolging is historisch gezien dan ook een etappe in de klassenstrijd waarmee de hoge kerkelijke hiërarchie, gesteund door de sterke arm van de wereldse overheid, de afdolenden probeert terug te dwingen onder het juk van rechtgelovigheid, gehoorzaamheid en stilzwijgen. De klassenstrijd van de maatschappelijk gekrenkten richt zich tegen de dogmatisering en ontaarding van de hiërarchie om, alle verfijnde scholastiek en begripstheologie van kerkvaders, angelieke leraren en andere schriftgeleerden ten spijt, van het christendom weer een volksreligie te maken. Er is op gewezen dat eminente kerkvaders en kenners van het toenmalige ketterwezen als Origenes (die zelf eens als ketter zou worden gebrandmerkt) en Augustinus (het model van alle rechtzinnigheid, zelfs voor protestanten) ernstig hebben geworsteld met de zeer reële vraag of de ketters in feite geen noodzakelijk verschijnsel waren, wat dan wel tot de consequentie leidde dat kerkelijke schisma's onvermijdelijk werden...De Kerk wist tenslotte maar één antwoord: de ‘waarheid’ te codificeren, en daarmee alle wildgroei, dat wil zeggen alle ontwikkelingen binnen het geloofscomplex bij voorbaat af te snijden.Ga naar voetnoot3 Het vraagstuk van de theologische waarheid, voor de betrokken partijen in de ketterstrijd van al-overheersend belang, kan in een kettergeschiedenis als deze nauwelijks een rol spelen. Ik ga hier dan ook uit van de vooropstelling dat verovering van de waarheid niet plaatsvindt vanuit één (openbarings-)punt, | |
[pagina 57]
| |
maar in elk historisch tijdbestek afhangt van 's mensen bijdrage tot de algemene progressie; dat waarheid zelf, kortom, een wordingsproces is. De ketterse etappe in dat proces wordt gekenmerkt door onverflauwd, radicaal streven, waarbij individuele inzet de geschiedenis nu en dan ongemeen versnelt. Dáárin - en niet in de inhoud van zijn geloofsovertuigingen - ligt de waarheid van de ketter. Franz Overbeck, vriend van Nierzsche, en evenals deze in kritisch, zo niet vijandig negativisme verkerend jegens ‘de illusie van het christelijk geloof, heeft in zijn loopbaan als hoogleraar en historicus van het christendom eens de vraag opgeworpen of de Europese mensheid wel bijzonder gediend geweest is met de religie van de Nazarener, en of men niet beter af zou zijn geweest als men van meet af aan een andere ‘keuze’ gedaan had, bijvoorbeeld een oosterse mysteriedienst, die van Mithras of Kybele, of misschien ook een filosofie als die van de Stoa, al zou het laatste dan wel een elitaire wereldbeschouwing geworden zijn.Ga naar voetnoot1 De vraag die redelijk lijkt vindt haar antwoord in de feiten van de historie: het christendom werd voor Europa een onvermijdelijkheid, universeel, dynamisch, begrijpelijk (voor intellectueel, plebejer en barbaar), zij het niet bestaanbaar zonder zijn inwendige spanningen en bevruchtende tegenstrijdigheid: de ketterijen...Daarmee zijn ook de ketterijen in de geschiedenis van het Westen tot een noodzaak geworden, die, overal waar het clericale ideaal heeft uitgediend, een menselijk hoger ideaal heeft weten te stellen. Men zou, al blijven vergelijkingen van fysische en maatschappelijke orde hachelijk, het functioneren van de ketterijen kunnen vergelijken met de evenwichtsstrijd in de natuur. Ook deze kan niet plaatsvinden in vreedzame harmonie, maar bestaat in het rusteloos, creatief op elkaar botsen van de tegendelen. Het christendom wordt pas ophefbaar als het denkbeeld van een volkskerk, levend gehouden door veertien eeuwen van ketterbewegingen in Oudheid en Middeleeuwen, niet langer behoeft te rusten op de grondslag van de religie; als namelijk het ketterideaal blijkt te kunnen overgaan in dat van een seculaire ‘keuze’: socialisme, anarchisme, communisme, de kenmerkende volksketterijen van onze tijd. Die overgang voltrekt zich zodra genoemde ketterijen de protestantse sociale sekten van de zeventiende en achttiende eeuw, laatste bolwerken van godsdienstig nonconformisme, boven het hoofd zijn gegroeid om zelf tot wereldbewegende machten te worden. |
|