Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd4 De oudste gemeenteWat hun inrichting betreft hadden de eerste christengemeenten geen slechte voorbeelden in de joodse geloofsorden van de Therapeuten en de hiervoor genoemde Essenen, die het begrip menselijke waardigheid in de wereld hebben gebracht.Ga naar voetnoot2 Iets van hun ascese, profetische en sombere levenshouding, die mannen én vrouwen omvatte, kenmerkt ook de eerste christenen. Maar het christendom mist elke voorkeur voor afzondering, uitvoerig ritueel en schriftuurlijke beschouwelijkheid. Het wil proselieten maken in de wereld. Zijn messianisme is onjoods: de godgeworden Jezus is een heiland voor alle volken. In hun van lieverlede ontstane geschriften zijn voorspellingen en orakels geworden tot de leer van het reeds onder de mensen verschenen heil. Nog steeds wacht de gemeente op Jezus' beloofde wederkomst, die zich binnen menselijk afzienbare tijden zal voordoen. Die wederkeer eist in het rijk van de Romeinse Antichrist voorbereiding; naast een besef van zonde en schuld reinheid van zeden en geweten, eigen leefregels, een nieuwe moraal van mensen die elkaar broeders en zusters noemen, de moraal van de koinonia, de onderlinge solidariteit, ‘omdat men zichzelf in de ander herkent’.Ga naar voetnoot3 Door de doop verplichtte zich elk gemeentelid afstand te doen van het kwaad. De agape, oorspronkelijk een ‘liefdemaaltijd’, door welgestelde broeders aan behoeftigen van de gemeente aangeboden, wordt een instelling voor de zondag; de zondag zelf wordt dankdag. Men nuttigt gezamenlijk brood en wijn, al spoedig onder leiding van een voorganger die de spijzen zegent. Het solidariteitskarakter van de maaltijd krijgt daardoor een hogere wijding. Het dodenmaal wordt ingevoerd: ook daarbij worden arme broeders en zusters om der | |
[pagina 34]
| |
wille van de nagedachtenis van de overledenen gespijzigd. Zieken en gevangenen krijgen steeds hun aandeel. De liefdadigheid wordt een aangelegenheid waarvoor men de zorg aan bijzondere broeders opdraagt. Wie kan draagt bij tot de armenkas. Als uur en dag van de wederkomst des Heren steeds weer uitgesteld worden, moet men verder strekkende maatregelen nemen: individuele gemeenteleden verkopen een akker en geven de opbrengst voor naastenhulp. Nog een stap verder en gemeenschap van goederen schijnt gebiedende noodzaak.Ga naar voetnoot1 Ondanks incidentele bedriegerijen, waarvan ons onder meer de apocriefe Geschiedenis der Apostelen verhaalt, overweegt deze communale vorm van weldadigheid, en wordt zij met het oog op de verwachting van een aflopende tijd met overgave beoefend, terwijl er een enkele maal ook gesproken wordt over geldinzamelingen voor de behoeftigen in gemeenten die er beter voorstaan (1 Kor. 16). Moeten wij hieraan de vaak geuite gevolgtrekking verbinden dat Jezus in feite de eerste prediker van ‘het communisme’ geweest is, en dat de oudste christengemeenten hebben geleefd volgens een soort socialistisch patroon, zoals ook weer de Handelingen der Apostelen ons bijna zou laten geloven, als zij vermeldt: ‘En de menigte van degenen, die geloofden was één hart en één ziel; en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen’ (4:32)? Karl Kautsky heeft in zijn veel omstreden studie over het primitieve christendomGa naar voetnoot2 een historische eigenschap van die goederengemeenschap en toegepaste weldadigheid aan het licht gesteld. Terwijl hij de oudste christenen tezamen bestempelt als ‘lompenproletariaat’ - een al te moderne karakteristiek voor die eeuw en die maatschappij - wijst hij erop dat er in hun milieu wel gezamenlijk wordt gedeeld, maar niet geproduceerd; dat alleen het gebruik van hun bezit gemeenschappelijk is, zonder dat de kleine bezitters onder hen hun eigendom als zodanig laten varen, en dat wij hier derhalve dienen te spreken van verbruikscommunisme. Tot een hogere vorm van gemeenschappelijkheid konden de eenvoudigen, hoezeer ook voor een deel door ascetisch-cynische maatschappijvoorstellingen beheerst, het niet brengen.Ga naar voetnoot3 De agape wordt mettertijd weer verdrongen door de eertijdse gezinsmaaltijd; zoals het gezin zelf en het monogame huwelijk de kenmerken zijn van een gedwongen individualisme, waarbij de gelovigen zich opnieuw moeten voegen onder het economisch juk van de Romeinse klassenstaat.Ga naar voetnoot4 Maar - en hier raakt Kautsky een verborgen hartader van het christendom, toen en later: het heimwee naar het sociale verleden van solidariteit en gelijkheid - ‘de evangelische orde op aarde’Ga naar voetnoot5, de ‘stoïcijnse utopie’ - sterft bij de verdrukten, in de onderste en uitgebuite lagen, nooit meer uit. In deze oudste christengemeente is nauwelijks sprake van enige organisatie. Er is wel geestelijke leiding: charismatische voorgangers van de bijeenkomsten, vurig in het geloof, bezield met de gave van het woord (waarmee Paulus niet onverdeeld was ingenomen, getuige de eerste brief aan de Korinthiërs) treden op als apostelen en profeten, respectievelijk profetessen. Het onvermijdelijk ontstaan van een hiërarchie was echter al met het beheer van de sobere fondsen gegeven. Naast de geloofsverkondigers verschijnen de praktische bestuurders van de gemeente, presbyteroi ofwel oudsten, met hun helpers, de meestal zeven | |
[pagina 35]
| |
Agapè oflevensspijs. Het christelijke liefdemaal uit de eerste eeuwen. Catacomben van Callixtus, Rome. Foto Alinari.
| |
[pagina 36]
| |
diakonoi. De kiemvorm van een intern beleid is geboren. Er moet niet slechts worden toegezien op de kas, maar ook op een ordentelijke prediking van de leer: er moeten daartoe opzichters komen, episkopoi.Ga naar voetnoot1 Bijgeloof is nog lang geen overwonnen zaak; ook de christenen raadpleegden orakels, men hoopte of geloofde met de overledenen te kunnen spreken, men gebruikte cijfermagie en wonderspreuken,Ga naar voetnoot2 waaraan de vele vrouwen in de gemeente niet helemaal onschuldig waren. Haar lot en haar zorgen wogen vaak dubbel, zo goed als haar verlangen naar bevrijding. Dat vrouwen in de christelijke gemeente en het christelijk huwelijk beter en menswaardig behandeld werden is onweerlegbaar. Tegelijkertijd is er voor haar, zo min als voor de slaven, kans op emancipatie. Paulus toch-altijd weer Paulus! - verkondigde de opvatting dat er in Christo ‘geen man en geen vrouw’ is (Gal. 3:28), hetgeen bij voorbaat aandacht voor de bijzondere problemen van de vrouw uitsluit.Ga naar voetnoot3 Volmaakt is niemand; het komt bij de oudste christenen soms op ongewild tragikomische wijze tot uiting in de noodlottige gevolgen van gemeentelijke lichtgelovigheid: daar is bijvoorbeeld de affaire Peregrinus, bijgenaamd Proteus, die zich in de tweede eeuw als man van aparte gaven in de christengemeenschap drong en deze ook weer verried door zich bij de cynische wijsgeren aan te sluiten. Klassieke auteurs hebben het geval voor schotschriften tegen het christendom aangegrepen.Ga naar voetnoot4 In de oudste gemeenten, zeker na de overwinning van de Paulinische stroming, dit is na de botsing met de joodse christenen van Jeruzalem, waar Simon Petrus en Jacobus, de broer des Heren, de leiding hebben (Hand. 15), wordt de geest al kosmopolitischer. Tot de verwachte wederkomst van de Kyrios Christus en de stichting van zijn wereldrijk duldt men dan ook zonder echte revolutiegeest de onrechtmatigheden van Rome als de plagen van de Antichrist. Gelijkheid is er binnen de gemeente; daarbuiten blijft ieder in zijn stand.Ga naar voetnoot5 Paulus' reeds geciteerde vermaningen aan de slaven om hun meesters te gehoorzamen vormt straks de grondslag voor de oproep tot aards geduld, tot lijdzaamheid van de verdrukten die een Clemens van Alexandrië of een Tertullianus verkondigen. Waarschijnlijk juist omdat er mede door de slaven een element in het oude christendom zat van ‘weigering en negatie’, waarin een latent gevaar sluimerde voor de Romeinse staat.Ga naar voetnoot6 Als de gemeente in het verloop van de derde eeuw al meer personen uit de bezittende klasse ontvangt, wordt de vrijlating van de slaven een bijna onontkoombaar voorschrift. Dat wil helemaal niet zeggen dat het ook op enigszins royale wijze in praktijk gebracht is. Er waren met de instandhouding van de slavernij te veel stoffelijke belangen gemoeid, ook voor de christelijke slavenhouders, inzonderheid de landbezitters. In soortgelijk verband wordt al op het einde van de eerste eeuw in de Didachè (de ‘Onderwijzing der Apostelen’) de arbeidsijver - lees: produktiviteit - van de eenvoudige gemeenteleden aangemoedigd als eervol alternatief voor een al te gemakkelijke klaploperij op de beurs der gegoeden. Een aanmoediging die er in de oudste gemeente in die vorm niet geweest was, omdat men daar, Paulus' vermaan ten spijt, charitas niet had verbonden met het recht op arbeid.Ga naar voetnoot7 En als de wederkomst Christi met verloop van tijd een al meer betwijfelbare zaak wordt en de verbruiksgemeenschap uitslijt, vraagt men de welgestelde broeder, de rijke Alexandrijnse | |
[pagina 37]
| |
dame of de Romeinse ambtenaar die zich laten dopen, geen ‘communisme’ meer, maar slechts een bijdrage in de koffer van de diaconie...De jaren waarin armoede ‘ein grosser Glanz aus Innen’ (Rilke) betekende waren voorbij. De eredienst van de vroegste gemeente was eenvoudig als haar levenswijze. De sacramenten van de doop en van brood en wijn bij gewijde samenkomsten zijn de enig bekende. Ze verenigen de gemeenteleden tegen de vijandige buitenwereld, waar men zich ook bevindt. Het jodendom bespot hen als ‘Nazareners’ en last zelfs een vervloeking tegen hen in bij de synagogale gebeden, wanneer de christenen de verwoesting van Jeruzalem in 70 een rechtvaardige straf van God noemen voor Jezus' kruisiging en de vervolging van zijn aanhangers door de joden,Ga naar voetnoot1 zonder dat een van beide partijen uiteraard beseft hoe hier al een grondslag gelegd wordt voor het latere, gewelddadige antisemitisme.’Ga naar voetnoot2 Het is afgelopen met de onschuld van de eerste, eenvoudige gemeente, waarin het christelijk ideaal in zijn meest kuise en aantrekkelijke gedaante verschijnt, als de hiërarchie zich tegen wil en dank verzakelijkt. Hoewel de gemeente nog steeds zelf haar presbyteroi en episkopoi kiest, woedt factiestrijd over de benoemingen bij de gelovigen. De verkozenen zelf worden meer en meer vaste, hoge ambtenaren, met een gesalarieerde positie en een omschreven werkverdeling,Ga naar voetnoot3 straks zelfs als bisschoppen en prelaten niet slechts bekleed met ‘de macht over de sleutels’, dit is het morele rechterschap over hun medechristenen, maar ook met nagenoeg werelds gezag. De geestelijken vormen na verloop van tijd een uitzonderlijke groep die ook als enige de eredienst mag leiden. Deze hiërarchie vormt de ruggestreng van de eertijds los samenhangende gemeenten en bindt ze eerlang samen tot een katholieke, dit is algemene Kerk, het laatste woord nu met hoofdletter te schrijven. De eredienst zelf wordt als bij andere verlossingsreligies een mysterie: vooral onder de druk van de machtige kerkleraar Cyprianus van Carthago (derde eeuw), die kerkgemeenschap en ritueel een ‘diepere’ zin wilde geven, verandert de agape van dank- en gedachtenismaal in het nergens door Jezus of de apostelen genoemde sacrament van de eucharistie. Deze ‘offerande’ vindt plaats in kerkgebouwen die toenemen in omvang en pracht, zoals de door Eusebius beschreven basiliek van Tyrus.Ga naar voetnoot4 Maar dat was dan al in de dagen van Constantijn (zie het volgend hoofdstuk), de grote beschermheer van de Kerk. Van de kerken in de eerste geloofsperiode weten wij te weinig af. En nu komen, niet zonder felle twisten van de theologen van ook geografisch uiteenlopende richting, de kerkelijke hoogtijdagen die de oorspronkelijke gemeente niet had gekend. Ze bleken nodig om zowel de joodse afkomst van het christendom te overpleisteren als om de lokroep van de heidense festiviteiten een nieuwe, sacrale betekenis te geven. Het Paasfeest (Passa) komt in zwang in het begin van de tweede eeuw, met Goede Vrijdag en zaterdag in de derde eeuw uitgebreid tot de ‘stille week’. Hemelvaart en Pinksteren, oorspronkelijk slechts gevierd in de oosterse kerken, worden door het Westen als eigenlijk feest van de Heilige Geest overgenomen. In het begin van de vierde eeuw neemt Rome de geboorteherdenking van Christus, in het Egyptisch christendom sinds vanouds op 6 januari herdacht, over en verlegt de datum ervan naar die van de oude Romeinse Brumalia, de midwinterwende op 25-26 december... | |
[pagina 38]
| |
Een christelijke martelaar met zijn krans. Absis van Ss. Cosma e Damiano, Rome.
De joodse diaspora. Aartsvader Abraham. Museum van Damascus.
| |
[pagina 39]
| |
In de tweede eeuw is er in feite niet veel meer over van de oudste Kerk. Ei komen gestudeerden, filosofen, literatoren in de gemeente. Er komt daarmee wijsheid binnen uit niet-christelijke bronnen, en met de wijsheid de smart: behagen in spitsvondige dogmatiek, in gnostiek, occultisme, platonisme, waarmee men de eenvoudige christelijke leer wil vermooien en vermeerderen. Er treden sofistische opvattingen aan het licht inzake het huwelijk, de seksuele omgang en het vleselijk leven in het algemeen. Er ontstaat een christelijke letterkunde, uiteraard beheerst door godsdienstige fantasieën rond de Christusfiguur, zoals de Pilatusbrief of Het boek van de Timmerman Jozef, die de profeet uit Nazareth aanschouwelijk moeten maken voor de wereld van de heidenen. Dat vindt niet alleen plaats door hem te schilderen als ‘een van ons’, bezitloos, dakloos, zonder behoeften, tot lijden geroepen, maar ook door hem te verheffen tot de mystieke abstracties van de Logosfilosofie. Elk milieu en elke sociale groep in het christendom kreeg om zo te zeggen een ‘eigen’ evangelie.Ga naar voetnoot1 Het proces van deze welig uitschietende literatuur is door de Kerk afgesneden, althans rechtgetrokken op een ogenblik waarin de ontstaande ketterijen een bindende onwrikbare ‘canon’ of richtsnoer van geschriften eisten. De kerkvaders Irenaeus, Origenes en Tertullianus hebben onder meer peet gestaan bij het schiften van die canon, soms met zonderlinge bewijsvoeringen, en als het niet anders kon eenvoudig door een machtsspreuk. De latere christenen konden zich dan ook niet meer als die rond het jaar 100 stichten met een veelheid van brieven, evangeliën, dichtstukken en preken, wonderverhalen en anekdoten, die parallel lopen met legenden uit het Verre Oosten, naar 's lands gelegenheid en vooral naar 's lands propagandabehoefte verdietst. Soms zijn het onmiskenbaar Perzisch-dualistische verhalen; soms poëtische voorstellingen van de verlosser als eenvoudig-sacrale figuur, herder, tuinman, fluitspeler, visser, zoals men hem ook in de primitieve kunst van de Catacomben, de Romeinse ondergrondse begraafplaatsen, terugvindt. Andere dragen theosofische trekjes, zoals ze in het door de gnostiek aangestoken Nabije Oosten overal vielen op te rapen. Een aantal is zeer onrechtzinnig in hun uitbeelding van Jezus' zoendood en opstanding en derhalve door de Kerk als apocriefe ontsporingen in het donker van hun afkomst teruggestoten. Bij die verwerpelingen bevinden zich ‘evangeliën’ van Andreas, Nikodemus of Thomas, het laatste in 1945 opnieuw in Egypte opgedolven. Koptisch en ketters. In 1883 vond men te Istanboel de Onderwijzing der Apostelen met aanwijzingen omtrent gemeenteordening en ritueel. Daarnaast waren er reeksen van Handelingen, vol stichtelijke en elkaar luid tegensprekende apostellegenden, waarin de figuur van Paulus sterk geïdealiseerd wordt, terwijl in een ervan ook een vrouwelijke apostel ten tonele gevoerd wordt, de door Paulus geredde jonkvrouw Thekla.Ga naar voetnoot2 Er waren een Hymne van Jezus en talrijke andere liederen en psalmen, vaak in grote stijl, en hele reeksen brieven waaronder de zogenaamde van Paulus' assistent Barnabas waaruit een onverholen anti-joodse levenshouding spreekt.Ga naar voetnoot3 De schifting van dit alles door rechtzinnige schriftgeleerden is een historie op zichzelf. Ze moest de suggestie dienen dat de kerkleer, zoals de nieuwe bisschoppen van Rome of Antiochië ze verkondigden, identiek was met die van Jezus' eigen apostelen. Orthodoxie wordt autoriteit, gesteund door de | |
[pagina 40]
| |
De ‘vis der levenden’, met het kruisanker. Vaticaans museum, Rome.
‘Gerontius, leef in God.’ Grafschrift uit de derde eeuw met herder en lam. Lateraans museum, Rome.
| |
[pagina 41]
| |
tegelijk ontwikkelde gedachte van de apostolische opvolging, de zonder hiaten uit Petrus afgeleide bisschopswijding. Het christelijk Credo wordt in het begin van de derde eeuw door Tertullianus geformuleerd als geloofsbelijdenis waarin alle elementen van de heilslegende zijn samengevat: Vader, Zoon, Woord, Heilige Geest, maagdelijke Moeder, offerdood, opstanding en hemelvaart.Ga naar voetnoot1 Het jonge christendom heeft, behalve een toevloed van onrust verwekkende intellectuelen, ook versterking gekregen uit rijke en aanzienlijke kringen, tot uit de omgeving van de keizers zelf. Hun toetreding wordt niet toevallig begeleid door de verflauwing en deels kerkelijke bestrijding (onder andere door Augustinus) van de oude eschatologie. Wat in het christendom al meer geprezen wordt als hoofddeugden - de deemoed, de behoefte aan vrede en verdraagzaamheid, de voorkeur voor politieke passiviteit - doofde de revanchegeest van de apocalyptische verwachting, en kwam daardoor tegemoet aan de geloofsstemming van leden uit de hogere klasse, die naast het ééngodendom vooral ethiek zochten. Zij zochten meer: veiligheid ten overstaan van de Romeinse staat. Het plebejische element in de gemeente werd teruggedrongen. Daarmee verloor ook de leer van de laatste dingen haar dreiging, dat wil zeggen, er werd al meer gezwegen over sociale rechtvaardigheid op aarde. Het door Paulus ontvouwde begrip van de katapausis, de zalige rustplaats der gelovigen ‘aan het einde der tijden’ (Hebreeën 4), overvleugelt dat van een aards-en-hemels gericht. De primitieve weldadigheid, het aandoenlijk overblijfsel uit de armoeperiode, moet het veld ruimen voor een diaconaat met bezittingen aan land, gebouwen en aardse goederen. Priester, leidsman van een goedgezegende gemeente te zijn, brengt stoffelijke, niet meer versmade voordelen mee. Het is op dit punt dat de schelmerij van vele indringers en gelukzoekers onder de christenen plaatsvindt. Boven de veelheid van gemeenten uitstekend groeien Alexandrië, Antiochië, Rome tot uitverkoren christelijke centra met dogmatisch gezag. Zowel Alexandrië als Antiochië beschikken over beroemde theologische scholen. De Kerk met haar staf van medewerkers wordt institutie en internationale organisatiehaar behoud en haar vloek. Zij strekt zich na drie eeuwen uit over heel de lengte-as van het Romeinse rijk, een macht en een uitdaging van de eerste orde, waarmee de staat rekening zal moeten houden en ook houdt. Maar de oorspronkelijke gemeente is dan te gronde gegaan; ‘de massa verstomde, de theologen voerden het woord’.Ga naar voetnoot2 Zij die zich nu nog verheffen als pleitbezorgers van het apostolische geloofsgetuigenis en de broederschap van de eerste tijden, kunnen dat enkel doen in de vorm van ketterij. |
|