Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
2 De pax romanaEerder dan de theologisch-dogmatische vraag op te werpen hoe zich in de vroege Romeinse keizertijd in een betrekkelijk onaanzienlijk wingewest als Palestina een problematisch wonder incarneerde, vragen wij ons hier af wat het later zo heilig verklaarde land bij de aanvang van onze jaartelling voorstelde. Palestina deelde met Egypte, Rome's korenschuur, en enkele half barbaarse gebieden als Afrikaans Mauretanië het voorrecht om door de Romeinse senaat te worden bestuurd, namelijk door een procurator. Dat wilde zeggen dat de ijzeren hand van het keizerregime er op rustte in de fluwelen handschoen van politieke tolerantie jegens inheemse zeden en overtuigingen. Ingelijfd was Palestina door Pompejus in het zesde jaar voor onze tijdrekening, waarna het zich ondanks plaatselijke tumulten niet meer uit de greep van de Romeinen of hun opvolgers bevrijden kon. Een deel van het oude gebied mocht door de tetrarch Herodes Antipas onder welwillend toezicht van Rome worden geregeerd en geromaniseerd. Onder zijn bewind werd afgerekend met volksbewegingen en op zijn bevel werd ook de populaire Johannes de Doper geëxecuteerd. Herodes Antipas deed overigens zijn aanpassingswerk niet naar de zin van de Romeinen; zij zetten hem in 39 af, om hem twee jaar later door zijn zwager Herodes Agrippa te vervangen. Galilea, het land van de viervorsten, oorspronkelijk een boerenstreek waar ook talrijke niet-joden woonden, is door de wets- en traditiegetrouwe joden nooit voor vol aangezien, terwijl de vorsten van de Herodesdynastie als geboortige Idumeeën of Edomieten aldoor op joodse weerstand bleven stuiten. In grote lagen van de natie leefden de herinneringen aan de roemrijke opstand van de Makkabeeën ongedoofd verder. De pax romana,Ga naar voetnoot1 de met harde tuchtroede in stand gehouden rijksvrede, riep bij de Palestijnse joden gevoelens op van afhankelijkheid, vernedering, soms vertwijfeling. Uit de laatste vlamde nu en dan een met ongekende dapperheid gevoerd verzet op, zoals de joodse oorlog (66-70), die de verwoesting van Jeruzalem en de tempel met zich sleepte, of de opstand van Simeon Bar Kochba (tweede eeuw), die de verbanning van alle joden uit Judea ten gevolge had. De pax romana was de politieke bekroning van het streven naar rijkseenheid, dat door keizer Augustus was begonnen: heel de orbis terrarum, het wereldrond aan de voeten van Rome, de volkeren in de wingewesten ‘zoals de goede herders het met hun kudde doen: niet kelen, maar kaalscheren’.Ga naar voetnoot2 Het moet de hoogmoed van de Romeinse heersers zeer gedaan hebben dat zij grote geciviliseerde delen van het wereldrond, het Parthische rijk, Indië en China, onaantastbaar moesten laten liggen - buit voor latere veroveraars. Het Romeinse maatschappelijke stelsel was gegrondvest op slavernij,Ga naar voetnoot3 een systeem dat de Romeinen overigens in de veroverde gebieden al in verscheidene vormen aantroffen of dat zij ter vervanging van de vroegere oosterse despotie binnenbrachten en waarvan de slachtoffers zich met een soort passieve weerstand jegens hen gedroegen (‘zoveel slaven, zoveel vijanden’). In Italië was de staatshuishouding (lees: de privé-onderneming van de keizer en zijn bevoorrechte klassen) aanvankelijk vetgemest door krijgsbuit uit den vreemde, waaron- | |
[pagina 21]
| |
Keizer Augustus. Antieke camee in het Lothariuskruis. Schatkamer Domkapittel, Aken.
Keizer Trajanus. Antieke buste. Capitolijns museum, Rome. Foto Alinari.
Keizer Marcus Aurelius. Antiek bronzen standbeeld. Capitool, Rome. Foto Alinari.
| |
[pagina 22]
| |
der een onbeperkt aantal slaven van beiderlei kunne, een mensenverbruik op grote schaal: de slaaf als levend werktuig is goedkoop en gemakkelijk te vervangen. Gebruik en vooral misbruik van dit arbeidsvee, bij openbare werken, in mijnen en steengroeven, op de landgoederen, in de huishoudens van de burgers met veelal seksuele afhankelijkheid,Ga naar voetnoot1 op de galeien, in de bordelen en de arena's, neemt nu en dan brute vormen aan.Ga naar voetnoot2 Waar slaven in massa bijeen moeten werken, zoals in de mijnen of op het land, dragen ze ketens en sluit men ze na de werkdag in ondergrondse behuizingen op. Ongehoorde straffen staan op vlucht, diefstal, oproer; de kruisdood van duizenden gevangen gemaakte slaven na het Spartacusoproer (74-71 voor onze jaartelling) wordt nooit meer uit de geschiedenis van de klassenstrijd gewist.Ga naar voetnoot3 De gruwel neemt pas langzaam in omvang af; de inzichten over slavernij van een Cicero en vooral van een SenecaGa naar voetnoot4 vertonen opwellingen van schuldige medemenselijkheid, de toenmalige Stoïcijnen - het moet ondanks hun paternalisme tot hun eer worden gezegd - eigen. De noodzaak van de slaveneconomie kon er nog eeuwen lang niet mee worden opgeheven. Alleen in Rome al hield hun exploitatie een hele klasse van vrij geboren, maar plebejische en lastige elementen - variërend van 150 000 tot 200 000 personen - in leven: de profitanten van brood en spelen. De economie van de slavenhouders werd mettertijd een dode herhaling zonder technische of produktieve groei. Er kwam zelfs een tijd waarin slavenwerk in de landbouw duurder werd dan de bodemopbrengst, wat ondanks keizerlijke subsidies het bankroet betekende van vele kleine grondbezitters. Het crisisverschijnsel gaf het aanzijn aan het zogenaamde colonaat, niet alleen in Italië, maar ook in de provincies, waar het overigens niet vreemd aandeed: de tempels in het Nabije Oosten hadden vaker landerijen aan kleine, afhankelijke plattelandertjes verpacht. Zo goed als de horigen in de Middeleeuwen, als wier voorlopers ze zijn beschouwd,Ga naar voetnoot5 waren de coloni aan de bodem gekluisterd, verdrukt door allerlei vormen van herendiensten en tienden (in de praktijk vaak ‘derden’), wat al weer aanleiding werd tot nieuwe misbruiken, en daarmee van rebellieën en strafexpedities. Met de slavernij vergeleken was het colonaat een stap vooruit: de landbouwproduktie werd verbeterd en vergroot, maar de vrijheid en de menselijke situatie van de colonen bleven hoogst aanvechtbare zaken.Ga naar voetnoot6 De pax romana veronderstelde juridische eenheid. De Romeinse rechtspraak werd, onbezien nationale verschillen en bijzonderheden, als juk op de schouders van de onderworpenen gelegd. De voorrechten van de vrije Romeinse staatsburger zijn bekend; de apostel Paulus heeft er een nuttig gebruik van gemaakt. Ze bestonden dank zij het rechtsgemis van slaven en bezitlozen. Deze opgelegde eenheid had haar voordelen: het wereldverkeer, ook dat van de beschaving, bereikte met koopmans- en militaire wegen de afgelegenste provincies. In dit opzicht voltooiden de Romeinen wat de erfgenamen van Alexander de Grote begonnen waren, toen zij zijn rijk verdeelden. Steden ontstonden, ook in Palestina, vaak als nederzettingen van veteranen, die er hun opgespaarde soldij konden beleggen en er voor grand-seigneur spelen. Zo klemde de pax romana het wereldrond in de eerste eeuw in een geharnast, eenvormig verband, waar voor de geringen, zwakken, laaggeborenen, boeren, vissers, slaven, geen ontworsteling mogelijk was. Slechts een aantal vrijgelate- | |
[pagina 23]
| |
nen - deze zonderlinge sociale groep van favorieten, intriganten en stromannen - kon het soms tot iets brengen, te weten kapitaalbezit, onderneming, staatsambt, en bij uitzondering tot de ‘ridderschap’. Dat laatste delen de vrijgelaten slaven met vele slimme oud-soldaten, die groot werden door de uitbuiting van de provincies als garde van loyale bestuurders veilig te stellen. Keizer, veldheer, landvoogd en belastinggaarder maken de Romeinse politiek, in Rome en daarbuiten. Toch gist het ergens binnen dit enorme wereldrijk. Juist de uitzichtloze situatie van grote bevolkingslagen, de verachte meerderheid, maakt ze rijp voor gedachten van een ‘verandering’ - welke vorm die dan maar mag aannemen. Er is een wetensonrust bij de intellectuelen; het uitgebreide verkeer te land en ter zee bevordert een oncontroleerbare uitwisseling van ideeën. De Romeinen tastten geen inheemse religieuze stelsels aan voor zover ze instemden met de keizerverering. Eerder vertoonde Rome de neiging om, op motieven die schommelden tussen modegril en gewetensnood, godsdiensten uit de veroverde landen binnen te halen, inzonderheid die uit het Oosten. De bewoners van de oostelijke rijksgebieden leefden vrijwel allen in een politieke kater, in geestesbekommering en vaak demoralisatie. Beledigde nationale trots of gekrenkt geweten vonden uiteraard geen baat bij de door Rome opgelegde cultus van de caesar, hoezeer hij ook als vredevorst en licht der wereld gepropageerd werd.Ga naar voetnoot1 Wat de joden betreft: niet alleen stiet deze vorm van verering af op elk van hun godsdienstige richtingen; zij waren althans in Palestina ontoegankelijk voor de betovering van niet-joodse godsdiensten. In de Babylonische en Perzische ballingschap had de joodse gelovigheid zich zeer gevoelig getoond voor de apocalyptische (‘openbarings’-) geschriften waarin de eindstrijd tussen de machten van licht en duisternis om de wereldheerschappij in vaak schrille trant verbeeld werd. De vrijheidsoorlog van de Makkabeïsche broeders had het joodse volksbewustzijn ongemeen versterkt en binnen eigen geloofswaarheden opgesloten, maar de gedachte aan een wereldeinde van gericht en herstel was uit het jodendom niet meer weg te denken. Alleen de Sadduceeën wilden er niets van weten; voor hen gold slechts de overgeleverde wet. Bij de overigen versmolten de Messiasverwachtingen met de profetieën uit Daniël (Dan. 7:13-27), die de komst van een ‘mensenzoon’ en nieuwe heerser aankondigden en wiens rijk door Jesaja zo meeslepend geschilderd was (Jes. 11:1-9), de telg uit Davids geslacht die het heidendom uiteindelijk zou onderwerpen.Ga naar voetnoot2 Niet minder levendig waren de heilsverwachtingen bij het heidendom zelf. Het joodse Oude Testament werd door velen beschouwd als een occult geschrift dat de weg naar heil ontsloot; occultisme in de godsdienstige praktijk was schering en inslag. Vandaar het succes van de mysteriegodsdiensten met hun inwijding, zwijgplicht en een vaak ingewikkeld ritueel, waarin beoogd werd de deelgenoten het geheim van leven, dood en onsterfelijkheid te ontsluiten.Ga naar voetnoot3 Bij het algemeen heersende pessimisme en de stoffelijke beslommeringen beloofden tal van oosterse religies een nieuwe zin te geven aan het bestaan. Die zin werd er vaak al aan verleend door geletterden en wijsgerig geschoolden, die er toe neigden bestaande mysteriediensten te reinigen van al te grof bijgeloof en de symbolische kern ervan als diepere bedoeling over te houden, in waarheid alleen een leer voor uitverkorenen. Onwetend dienstvolk, slaven, plebejers, | |
[pagina 24]
| |
Inwijding tot de mysteriën van Mithras. Naar een reliëf uit Midden-Italië.
Filosoof met leerlingen. Marmeren grafreliëf uit de eerste eeuw voor Christus. Staatliche Museen zu Berlin.
| |
[pagina 25]
| |
vrouwen (vergeten wij vooral deze groep van verdrukten niet!), plattelanders en al wat verder het intellectuele zintuig voor zulke finesses scheen te missen, vielen ten prooi aan een ‘volstrekt onkritisch mengelmoes van het duisterste bijgeloof...vroom bedrog en directe charlatannerie, waarbij wonderen, verrukkingstoestanden, visioenen, geestenzienerij, toekomstvoorspelling, goudmakerij, kabbala en andere verborgen toverkunsten de hoofdrol speelden’.Ga naar voetnoot1 ‘Volksgodsdienst’ was dan ook in het Romeinse rijk grotendeels een zaak geworden van geldklopperij. Lang vergeten waren de spontane oorsprongen van natuur- en vruchtbaarheidsriten, van leven- en doodsgoden die in de oude stamverbanden waren vereerd, fantasie-afbeeldsels van de krachten in natuur en mensenziel. Magie, de wieg van poëzie, muziek en drama, was verzwakt tot beroepsgoochelarij; de mythen van hemel, zee en aarde waren sprookjes geworden voor grote kinderen, de priesters vormden een kaste in dienst van staats- en privé-belangen, die met fatum en fortuin op goede voet stond en daardoor ongehoorde macht kon uitoefenen.Ga naar voetnoot2 Het Romeinse imperium heeft een versmelting van godsgestalten en voorstellingen vertoond zoals dat ter wereld niet meer is voorgekomen. Zelfs het boeddhisme heeft zijn zendboden tot aan de oevers van de Middellandse Zee gestuurd. Uit Griekenland verbreidden zich de mysteriën van Bacchus, Orpheus en het heilig Eleusis.Ga naar voetnoot3 De grote leverancier van godsdiensten was wel het Nabije Oosten. Vanuit Syrië kwamen de Baälsgoden, uit Klein-Azië Ma en Atatargis, godinnen van oorlog en onvruchtbaarheid, vereerd door soldaten en slaven. Rome had al twee eeuwen voor onze jaartelling als eerste ‘vreemde’ godheid uit Phrygië de zwarte steen geïmporteerd die de Grote Moeder Kybele symboliseerde, wier eredienst in de loop van eeuwen uitgroeide tot een massale cultus met oosterse praal en uitspattingen. Anderzijds kende diezelfde godsverering het taurobolium, de dompeling van de priester in het bloed van de offerstier: een plaatsvervangende handeling die tot reiniging en verlossing van de gelovigen moest leiden...De maartse feesten voor Kybele waren op zichzelf een dramatisch gebeuren. Zij berichtten dood en opstanding van Attis, zoon en geliefde van de Moedergodin-een in de oosterse godsdiensten terugkerend motief.Ga naar voetnoot4 Datzelfde motief beheerste ook de Isis- en Osirisaanbidding, die uit het duizend koppige en oeroude godendom van Egypte was overgekomen, en in de eerste eeuw als Serapisdienst vooral de zeesteden veroverde, waarbij Isis beschermvrouwe van de zeevarenden werd. Ook in deze fabelrijke cultus ging het om dood en verrijzenis: het ware Isisfeest werd gevierd ter ere van het feit dat de godin het lijk van haar vermoorde gemaal Osiris opspoort en tot nieuw leven wekt. Het uitzonderlijk verborgen karakter van de Isismysteriën was voor de Romeinse staatsvaders een tijdlang reden om ze te verbieden, maar dat oefende op de grote massa des te meer aantrekkingskracht uit; onder keizer Caligula (12-41) werd de Isisviering zelfs officieel.Ga naar voetnoot5 De grote oosterse godsdienst van dit tijds bestek, geboren uit het oudste dualisme ter wereld, het Perzische, was inmiddels die van Mithras, heer van dag en nacht, uiteindelijk vereerd als lichtgod bij uitstek - een god voor mannen en bovenal van de Romeinse soldaten die Mithras als strijdbare voorvechter tegen de machten der duisternis van de oevers van de Eufraat meevoerden tot aan die | |
[pagina 26]
| |
van de Theems. Als doder van de onreine, boosaardige oerstier, als ‘onoverwinnelijke zon’ werd Mithras de god van waarheid en rechtschapenheid, vereerd in diep verscholen tempels, met vasten en sobere gemeenschapsmaaltijden van brood en wijn.Ga naar voetnoot1 In heel deze veelgoderij, vulgaire en verfijnde, openlijke en occulte, leefde één verlossingsdrang, die in het joodse Messiasgeloof een tot dan toe ongekende intensiteit verkrijgt, vooral wanneer Judea in de greep is van de Romeinen. Het gaat daarbij niet slechts om de houding van de Palestijnse joden, de sekten en partijen. Hier treedt de betekenis van een ander, uniek joods verschijnsel aan de dag: de diaspora of verstrooiing van het jodendom over heel de wereld van Nabije Oosten en Middellandse Zee, daterend uit de dagen van de ballingschap. In de hellenistische rijken was meer vrijheid, waren meer levenskansen voor de joodse volksgemeenschap: zo vond men hen in groten getale in de metropolen van genoemde gebieden. Er is berekend dat zij rond het begin van onze jaartelling van de 60 miljoen zielen omvattende Romeinse wereld 6 miljoen uitmaakten. Het aantal inwoners van Palestina bedroeg destijds ongeveer 700 000. In Syrië en Egypte woonden er reeds één miljoen. Alexandria was voor tweevijfde een joods handels- en cultuurcentrum. De joden in de verstrooiing leefden bevoorrecht, vrij om hun godsdienst uit te oefenen, vrij van militaire dienst en vrij zelfs van keizerverering. Zij waren, ook de orthodoxen onder hen, niet ongevoelig voor intellectuele beïnvloeding vanuit hun nieuwe omgeving. In Alexandrië, Rome en de Kleinaziatische steden gaan joodse en hellenistische denkbeelden vaak merkwaardige kruisingen aan. De reeds vermelde, befaamde Philo is een van de meest typische vermengers van ideeën; hij stak zijn joodse vroomheid in het allegorisch-mystische kleed van de Griekse wijsbegeerte. Hij was het ook die de Logosgedachte van Herakleitos nieuw leven inblies, zodat zijn bijnaam ‘vader van het christendom’ (Fr. Engels) niet ontoepasselijk lijkt. De hele diaspora vertoont soortgelijke, soms alleen maar uiterlijke mengvormen. Daarin ligt echter niet haar historische betekenis. Zij ontleent die aan het feit van haar zendingswerk. Geen joodse kolonie van enig belang of zij trachtte aanhangers te winnen, waarbij het Oude Testament als ‘wonderboek’ grote diensten bewees. Overgang naar het jodendom, dat is het ééngodendom, was in menige grote stad zelfs een modeverschijnsel. In de salons van de patricische dames werd over de Ene God gedisputeerd. Dit alles bereidde de weg voor het christendom. De synagoge werd trefplaats van mensen en ideeën, van maatschappelijke en godsdienstige debatten, van mensen die al predikend kwamen en gingen en het losse netwerk van joodse gemeenten levend hielden. En het Messiasgeloof zat in de diaspora, waar ook de wonderdoener, de toekomstvoorspeller en zondagsprofeet hun broodwinning zochten, niet minder diep dan bij de joden thuis. Ook het leerstuk van uitverkoren volk te zijn gaven de joden in de verstrooiing niet op, maar het kreeg wel kosmopolitische trekken. Er was immers een uitverkiezing denkbaar van minder nationalistische strekking, een Messias die zich behalve voor zijn volk zou offeren voor heel de wereld, om aldus de wet te vervullen. Het is deze unieke, geestelijk actieve omgeving, altijd bezig met de wijsheid van talmoed en thora, in de diepte beroerd door haar voorstellingen en voorspel- | |
[pagina 27]
| |
lingen van een wereldgericht, die het vroegste christendom voor een groot deel heeft op gevangen en verder gedragen.Ga naar voetnoot1 De losse vertakking van gemeenten diendeals band; de beweging van pelgrims, kooplui, predikers, onder wie zich straks de eerste naamloze apostelen van de Nazarener voegden, werd een grondslag van geloofsuitbreiding. De boodschap van het heil, de eu-angelia, was daarmee onderweg. |
|