sterven. Sig dol en vol te suypen, was een bysondere Eer by dit volck. Sy aten Honden, Katten, Ratten en Muysen voor een begeerlijck Wildbraadt; desgelijks oock 't vleesch harer vyanden, tot een betooningh van wraack.
Die 't vratighst daar van at, had zig alderbest gewroken. 'tBloed der Gevangene lietense in een Beecker lopen, en droncken 't malkander toe. Sommige vielen op de Ligchamen der verslagene neer, en slorpten der selver bloet met een grote begeerte warm in't lijf.
Met de Vrouws-personen, dieze ghevangen kregen, handeldense seer schandlijck, gesamentlijck hun Onkuysheyd met deselve boetende. Die schoon van gedaante waren, voerdense mee na huys, om haar tot hun lust, en in een eeuwige slaverny te houden.
Hun Vrouwen wierden van haar voor geen Echte Vrouwen erkendt, soo langse niet gebaardt hadden; en tot dien tijd toe namense oock de Houwlijcks-gift niet aan. Bleevense onvrughtbaar, soo moghtenze deselve verstooten. Boven d'Echte Vrouwen haddense noch veel Bywyven, die echter vreedsaam t'samen leefden.