Iaars. Lib. 6. cap. 2.
'k Heb, seyd onsen Schryver, noch tegenwoordigh in handen een Almanack der oude Indianen, van 't Iaer dat de Spaenjaerden eerst te Mexico aenquamen, die inder waarheyd seer aanmerckens-weerdigh is, om daar uyt af te nemen 't Vernuf en de scharpzinnigheyd deser Inwoners.
Want behalven 'tgeen even hier boven gheseyd is, haddense oock in den selven Almanack voor al hun Feestdaghen seeckere beteeckenende Daegen uytgesonderd.
De Weecken teldense elck van 13. dagen, en teeckenden yeder dagh met een kleyne ronde Reken-letter af, tot den derthienden toe, beginnende daar na weer op nieuws te tellen, een, twee, drie, en soo voorts.
Desgelijcks deeldense de Iaeren in 4. deelen, door 4. Tekenen, voegende tot yeder Iaar een bysonder Teeken, gemaakt van vierderley ghestaltenissen, d'eerste een Huys, de tweede een Konijn, de derde een Riedt, de vierde een Vyerslagh.
De Iaeren daarse ingetreden waeren, noemdense na dese Afbeeldtsels, seggende: Op soo veel Huysen, so veel Vyerslagen van sulk een Rad, geschiede sulk of sulk een saak.
Hier staat te weten, dat haar Rad voorbeeldende als een Eeuw, of sekere gesette reekx van Iaren) vier weken van Iaren, of Iaarweken, begreep, yeder Weeck van 13. Iaren, maackende t'saemen een tydt van twee-en-vijftigh Iaren.
In't midden van't Radt schilderdense een Son, uyt welcke vier armen (of dwarsstreken) gingen, raeckende tot aan den omkringh des Rads, en den selven in vier delen doorsnydende. Elk ghedeelte, nevens des selfs arm of streek, was van een bysondere Verw, groen, blauw, rood en geel.
Yeder van dese vier gedeelten had noch 13. andere Afscheydselen, met haer tekenen van Huys, Konijn, Riet en Vyerslagh; bediedende elck sijn eygen Iaar.
Aan de kanten (in margine) beeldense af de geschiednissen van 't selve Iaer. En op dese wijs heb ik [seydt Acosta] in den gedachten Almanack gesien, ter syden 't Iaar, waar in de Spaanjaarden eerst te Mexico gekomen waren, vallende in't teken van 't Riet, een Man op de Spaansche manier, met roode klederen en een hoed op 't hooft, afgebeeld; want soodanigh was de dragt geweest van den eersten Spaanjaard, die Ferdinandus Corresius derwaarts gesonden had. Lib. 6. c. 2. & 7.