| |
| |
| |
Aantekeningen bij de afzonderlijk verschenen bundels
| |
| |
Het gat in Mars en het Milagrat. Een strijd van de verste toekomst en twee lofzangen Uitgegeven in eigen beheer, [Groningen] 1917. Met een kort voorwoord ‘Aan allen die willen oordelen’.
De nacht Uitgegeven door C.M.B. Dixon & Co., Apeldoorn 1920.
Vlamrood Uitgegeven door Van Munster's Uitgevers-Maatschappij, Amsterdam z.j. [1922].
Lofzangen Uitgegeven door Uitgevers-Maatschappij De Gulden Ster, Amsterdam z.j. [1923].
Silenen Uitgegeven door Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande, Boekverkoopers, Arnhem 1928.
Spaansche volksliederen Uitgegeven door Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande, Boekverkoopers, Arnhem 1931. Met een inleiding van G.J. Geers en een slotwoord van Hendrik de Vries.
De tweede druk verscheen in 1952 bij Uitgeverij Born N.V., Assen, zonder de inleiding van G.J. Geers, met een toevoeging bij het slotwoord en overigens ongewijzigd.
Stormfakkels Uitgegeven als schrift 11 van jaargang 9 van De Vrije Bladen door Uitgeversbedrijf De Spieghel, Amsterdam z.j. [1932].
Coplas, Zeven honderd Strijdliederen, Kerkelijke liederen, Passieliederen, Spreuken, Vermaningen, Beschuldigingen, Soldaten- en Gevangenisliederen, Liefdesmijmeringen, Serenades, Klachten, Schimp- en Vloekverzen, Kinderrijmen, Studentenliederen, Fuifliederen, Bezweringen, Dreigementen en Tumulten van het Spaansche Volk Uitgegeven door N.V. De Spieghel/Het Kompas, Amsterdam/Mechelen 1935.
De tweede druk verscheen bij dezelfde uitgever, Amsterdam/Antwerpen 1941. De derde druk verscheen bij De Spieghel, Amsterdam 1947, de vierde druk in 1960. Bij de herdrukken werd de tekst van de ‘Toelichtingen en opmerkingen’ door Hendrik de Vries gewijzigd. Bovendien werd in de copla's een aantal correcties aangebracht.
Geïmproviseerd bouquet. Gedichten en tekeningen Uitgegeven
| |
| |
als schrift 1 van jaargang 14 van De Vrije Bladen, januari 1937, door H.P. Leopold's Uitg.-Mij., Den Haag. Met een nawoord door Hendrik de Vries.
Nergal Uitgegeven door N.V. De Spieghel/Het Kompas, Amsterdam/Antwerpen z.j. [1937]. Op een los blaadje was de volgende tekst aan de bundel toegevoegd:
De bundel ‘Nergal’ is grotendeels een herdruk uit ‘De Nacht’ (1910); ‘Vlamrood’ (1922); ‘Lofzangen’ (1923); ‘Silenen’ (1928); ‘Stormfakkels’ (1932).
Ongebundeld waren tot nog toe: Hymne 11, Droomballade; Nocturne ix; Tarantella's i-iii. De Heksentuin i, ii; Vereenzaamd; De Bedrogene; Córdoba; Het Rusthuis; De Blinden en Winterdroom.
Voor ‘bloei’ in de laatste regel van blz. 69 leze men ‘boei’.
(dit erratum is in de tekst van deze Verzamelde gedichten hersteld)
De eerste vier gedichten van de bundel vormen een groep die in de inhoudsopgave van Nergal wordt aangeduid als ‘Nergal. Hymnen i-iv’. Maar in de oorspronkelijke bundel staat alleen boven het eerste gedicht de titel ‘Nergal’ en zijn de toevoeging ‘Hymnen’ en de nummering weggelaten. De redactie heeft gemeend aan de bedoelingen van Hendrik de Vries recht te doen door de volledige titel en de nummering met Romeinse cijfers boven de gedichten te plaatsen. Ook bij de reeksen ‘Heksenliederen’, ‘Nocturnes’, ‘De heksentuin’ en ‘Sterrenwerelden’ zijn de Romeinse cijfers uit de inhoudsopgave boven de gedichten geplaatst, hoewel ze in de oorspronkelijke bundel, waarschijnlijk om typografische redenen, zijn weggelaten. Hierbij moet nog aangetekend worden dat in de inhoudsopgave van Nergal achter ‘De heksentuin’ ten onrechte ‘i, ii’ staat: dit moet ‘i-iv’ zijn.
Atlantische balladen Uitgegeven als derde deel in de reeks ‘Ursa Minor’ door A.A.M. Stols' Uitgevers-Maatschappij, Maastricht 1937. Een tweede en derde druk verschenen bij
| |
| |
dezelfde uitgever, resp. 's-Gravenhage 1942 en 's-Graven-hage 1946. Deze drukken zijn ongewijzigd, afgezien van enkele correcties van leestekens.
Romantische rhapsodie. Vertaalde gedichten, Goethe, Schiller, Schüler, Swinburne, Shelley, Poe, Baudelaire, Darío, Bec-quer, Campoamor, (A.) Machado, Espronceda, Fortún, Pérez Ayala, Unamuno, Lorca, Jiménez Uitgegeven door N.V. De Spieghel/Het Kompas, Amsterdam/Antwerpen z.j. (1939), voorzien van ‘Toelichtingen en opmerkingen’ van Hendrik de Vries.
Walhalla Het colofon vermeldde het volgende: ‘Dit gedicht werd geschreven door Hendrik de Vries in het jaar 1941 voor een bundel die echter onuitgegeven bleef. Het werd, uitsluitend voor de vrienden van De Blauwe Schuit, in den zomer van 1942 gedrukt ter drukkerij van H.N. Werkman, die ook de typografie verzorgde.’
Capricho's en rijmcritieken Uitgegeven als No. X van de Bayard Reeks door F.G. Kroonder, Bussum 1946. Achterin de bundel staan ‘Opmerkingen en toelichtingen’ van Hendrik de Vries.
Toovertuin. Romancen, sproken en arabesken Uitgegeven door A.A.M. Stols, 's-Gravenhage 1946. De gewijzigde tweede druk verscheen in 1947 bij dezelfde uitgever. Hieraan werd het gedicht met de beginregel ‘Doodse stilte na grazen en hoefgestamp’ toegevoegd. Bovendien werden de volgende gedichten uit deze herdruk weggelaten:
| De storm en de stuifsneeuw, door barre nachten, |
| Eén der zeven prinsessen droeg een gewaad |
| Vier zwarte zusters - wie wordt zijn bruid? |
| Ze lag, voor 't laatst, in een zonnestreep. |
| De muziek, schone furie, heeft mij verkoren |
| Ja, nu dansen. Ik wil. En de danswijs komt: |
| ‘Deze knaap zo blank, zo aanbiddelijk schoon, |
| Profetes met het gluiprig en bars gelaat - |
| Helse galm, door de bochten der nauwe gang. |
De ballade met de beginregel ‘Een vorstin, plichtgetrouw en
| |
| |
liefdevol’ werd in de tweede druk verder naar achteren geplaatst, en kwam te staan na: ‘Om 't gedwee dienende kind zweefde een tovernacht’ (p. 819). De beginregel ‘Zij, getweeën, de wildernis ingevlucht’ (p. 794) werd in de tweede druk gewijzigd in:’ Zij, bij schemer, de wildernis ingevlucht'. Bij de publikatie van dit gedicht in Robijnen (zie hieronder) was deze beginregel: ‘De minnaars, de wildernis ingevlucht’.
Drie afzonderlijk verschenen publikaties werden in hun geheel in de eerste druk van Tovertuin opgenomen: 1) de bundel Robijnen, in 1944 uitgegeven als dertiende deel van de reeks ‘Quousque Tandem’ door De Bezige Bij te Utrecht, die bestond uit negentien titelloze gedichten met de volgende beginregels:
| Zij scheen, zo juichend en jong, |
| Daar was een vrouw, zo schoon als geen. |
| 't Was de wind alleen, die mij kuste en streelde |
| Hoe wit is dit zilver, hoe rood het goud, |
| Gij storm, nimmer moe van dolen, |
| ‘Vader, lijk ik op die vrouw?’ |
| Met een dreiging van onweer bevracht |
| Straks, wijl vuur- en bloedpaleizen |
| ‘Verhaal ons nogmaals, o siersteen, |
| In 't zwart haar drie zwarte rozen, |
| De stroom brult omlaag naar een schuimende kolk. |
| De minnaars, de wildernis ingevlucht, |
| Oproer, hoog in de lucht; vage ruiterscharen |
| Waarom ik over de wereld zwerf? |
| Wee over 't gestolen koningskind: |
| De kralen zijn vals en 't juweel is vals. |
| De koning en koningin, toen ze wisten |
| Boven steppen vol ruigten en scheuren |
| Ik die niemand wou krenken |
2) de bundel Slingerpaden, volgens het colofon in januari 1945 in 100 exemplaren gedrukt, ‘verlucht met handgekleurde houtsneden en opgemaakt door Abe Joh. Kuipers’,
| |
| |
die vijf titelloze gedichten bevatte met de volgende beginregels:
| Over 't veld klonk geroffel en geroep. |
| Ten hemel steigeren burchten, steden, |
| Onder neerhangende takken |
| Mijn liefste is een page vol tedere schroom, |
| Ik hoor de vogels verwonderd aan: |
3) Het gedicht ‘Liefste kom...’, onder de titel Liefste kom.
Een lentemelodie in 1945 verschenen als nummer 1 van de ‘Merelreeks’, uitgegeven door Abe Joh. Kuipers te Groningen, met een houtsnede van Abe Joh. Kuipers.
Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie Uitgegeven door D.A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N.V., 's-Gravenhage 1951. Voorin de bundel staat een toelichting door Hendrik de Vries.
Gitaarfantasieën Uitgegeven door Van Loghum Slaterus, Arnhem 1955.
Groninger symphonie. Het Munsters-Keulse beleg in Uitgegeven door Van Gorcum & Comp. N.V. - G.A. Hak & Dr. H.J. Prakke, Assen 1958. Voorin de bundel staat vermeld: ‘“Groninger Symphonie” werd voorjaar 1955 gedicht naar aanleiding van een regeringsopdracht.’
Autobiografie (naar Marcos Ana) Dit vertaalde gedicht werd in november 1962 gepubliceerd in: Amnistia para los presos y exiliados políticos españoles. Amnestie voor de Spaanse politieke gevangenen en bannelingen, (Met een gedicht door Marcos Ana en de vertaling daarvan door Hendrik de Vries.) Uitgegeven door het Nederlands secretariaat van de Conférence d'Europe Occidentale pour l'Amnistie aux Emprisonnés et Exilés Politiques Espagnols, Amsterdam.
Keur uit vroegere verzen 1916-1946 Uitgegeven door G.A. van Oorschot, Amsterdam 1962. Deze bundel werd volgens het colofon ‘door de dichter samengesteld’ en bevat een keus uit het eerder verschenen werk, aangevuld met drie tot dan toe ongebundelde gedichten.
Overzicht van de samenstelling van de Keur uit vroegere ver-
| |
| |
zen en van de bundels waaruit de afzonderlijke gedichten gekozen zijn:
| |
Woekerkruid
| Koorts: De nacht |
| De twintigjarige: idem |
| Verloren: idem |
| Nachtlied: idem |
| Mijn broer: idem |
| Laatste blik: Vlamrood |
| De gevechtsvlieger: Silenen |
| Verdronken: idem |
| Weerzien: idem |
| Droomballade: Nergal |
| Nocturnes i-iv: Silenen |
| Fabriek: Stormfakkels |
| Barcelona: idem |
| Kerkhof Olsdorf: idem (de spelling van de naam is hier onjuist) |
| De bedrogene: Nergal |
| Het rusthuis: idem |
| Dolendo: Geïmproviseerd bouquet |
| Sordo: idem |
| Martellando: Nergal (onder de titel ‘Tarantella ii’) |
| Tarantella: idem (onder de titel ‘Tarantella iii’) |
| Nergal: Stormfakkels (onder de titel ‘Tarantella’) |
| Drie vrouwen: idem |
| Het offer: idem |
| Idool: Silenen |
| Voorzegging: ongebundeld |
| Crucifix: Stormfakkels |
| De torens der stilte: idem |
| Heksenliederen i en ii: idem |
| Goyesca: idem |
| Bosdroom: idem |
| Geheime tuin i - iii: Nergal (onder de titel ‘Heksentuin’) |
| Vereenzaamd: idem |
| |
| |
| |
Hymnen
| Het weten: Lofzangen |
| De levenskracht: Stormfakkels |
| Evocatie: ongebundeld |
| |
Sterrenwerelden
| Gebroken pluimplantknoesten. IJzerzanden roesten: Stormfakkels |
| Steelwaaiers boven asmoerassen. Geelgeharte: idem |
| De purpren dag wordt blauwe vaalheid. Onder 't schudden: idem |
| Geseltangen, die ten hemel zwiepten: idem |
| Een monstermaan, langs pluismoerassen glorend: idem |
| Puinsikkels krakten door elkander op de vlakten: De nacht |
| |
Atlantis
| (deze afdeling bestaat uit een ongewijzigde herdruk van de bundel Atlantische balladen.) |
| |
Grotesken
| Buurvrouw kwam thuis, en de knecht was daar: Capricho's en rijmkritieken |
| De klok sloeg twaalf hoog boven 't plein: idem |
| Het kleine meisje had groot verdriet: idem |
| Ik ben daar wel thuisgekomen: idem |
| Waar staat haar huis? Achter de bergen: ongebundeld |
| De weg draait af. Op 't kerkhof komend: Capricho's en rijmkritieken |
| Ik ben de kleine zigeunerprinses: idem |
| |
Romancen
| Wereld en hemel: één helle dag: Tovertuin |
| Het weerlicht ver, maar ik hoor geen donder: idem |
| Op aarde wandelt een sterrenkind: idem |
| Daar was een vrouw zo schoon als geen: idem |
| 't Was de wind alleen die mij kuste en streelde: idem |
| We lopen toch naast elkaar in het gras: idem |
| Hij leidde zijn zusje bij de hand: idem |
| |
| |
| Doodse stilte, na grazen en hoefgestamp: Tovertuin, 2e druk |
| Het woud was duister, en 't stormde en vroor: Tovertuin |
| Ze reisde in een ruw onherbergzaam oord: idem |
| Toen 't meisje vroeg: ‘Komt mijn liefste weer?’: idem |
| Ik droomde: ik werd wakker bij heldere zon: idem |
| Ziek en moe naar mijn bedje gebracht: idem |
| Een schoorsteen in de verte rookt: idem |
| Moeder, zie wat een mooie fee: idem |
| Een vogeltje zong een wonderlijk lied: idem |
| Werd ik wakker? Of begonnen: idem |
| We waren alleen in huis: idem |
| Onder de bomen: idem |
| Over 't veld klonk geroffel en geroep: idem |
| Ik hoor de vogels verwonderd aan: idem |
| Eén enkele nacht, en ik ben acht jaar: idem |
| Mocht ik maar vluchten, ver hier vandaan: idem |
| Hier gaat een verhaal; ik wou 't nooit geloven: idem |
| Zij scheen, zo juichend en jong: idem |
| Spelende heeft zij de oever gevonden: idem |
| Verhaal ons nogmaals, o siersteen: idem |
| In 't zwart haar drie zwarte rozen: idem |
| Gij storm, nimmer moe van dolen: idem |
| Zomerstorm, droog als tocht uit een oven: idem |
| Vader, lijk ik op die vrouw?: idem |
| Ik ontwaakte in een vreemde kamer: idem |
| Door de zomerlucht, bij mijn vlinderdans: idem |
| Boven steppen vol ruigten en scheuren: idem |
| Sterk, boven eigen kracht mijn ellende bedwingende: idem |
| Kille tocht woei door 't wachtend paleis: idem |
| Hiermee toonde ik mijn tovermacht: idem |
| Met een ziel waar de somberste wolken in stormen: idem |
| Wie bedelt om laafnis, of spijs en schut: idem |
| Gescheurde kleren, bloedige lokken: idem |
| Zwoel was de dag: idem |
| Wee over 't gestolen koningskind: idem |
| Een schatrijke tuin, die niemand betreedt: idem |
| |
| |
| Oproer, hoog in de lucht; vage ruiterscharen: idem |
| Waarom ik over de wereld zwerf?: idem |
| De stroom brult omlaag naar een schuimende kolk: idem |
| Zij, bij schemer, de wildernis ingevlucht: idem |
| Ik weet geheimen die niemand weet: idem |
| Rijzende schaduwen dreigen alom: idem |
| De bomen zijn hoog en de plas is diep: idem |
| De muziek, schone furie, heeft mij verkoren: idem |
| Profetes met het gluiprig en bars gelaat: idem |
| Onkruid woekert wellustig om steile randen: idem |
| Weg uit het gedaver van mensengedrangen: idem |
| Een ridder te paard voer door gang en zaal: idem |
| Om 't gedwee dienend kind zweefde een tovermacht: idem |
| De koning en koningin, toen ze wisten: idem |
| 's Konings dochter is lieflijk en stil en schoon: idem |
| Onder droeve muziek werd ze binnengeleid: idem (met de beginregel: ‘Met bedroefde muziek werd ze binnengeleid’) |
| Het spel met haar wagen verveelde haar dra: idem |
| Peter de kabouter kon geen dag meer werken: idem |
| Bij mijn hut kwam de heer aller dwergen: idem |
| De grijze mijmerde aan 't venster: idem |
| Goede meester, ik staar in uw stolp van kristal: idem |
| Zij zat mijmerend neer; de dauw zweefde over 't gras: idem |
| Ik, die niemand wou krenken: idem |
Iberia. Krans van reisherinneringen Uitgegeven door G.A. van Oorschot, Amsterdam 1964.
Diseño jondo. Pentekeningen uit de cyclus España Uitgegeven door Sasland, Groningen 1966, ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Hendrik de Vries. Voorin de bundel zijn in facsimile van het handschrift drie gedichten opgenomen. Achterin de bundel staat, eveneens in facsimile van het handschrift, een toelichting door Hendrik de Vries.
Goyescos Uitgegeven door De Arbeiderspers, Amsterdam 1971. Met een ‘Naschrift’ door Hendrik de Vries.
| |
| |
In 1986 verscheen bij Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, een tweede druk van de bundel. Bij die gelegenheid werden samenstelling en tekst door de dichter ingrijpend herzien. Het gedicht ‘Verschijning die nog volhardt’ uit de eerste druk werd vervangen door ‘De moeder die eind'lijk vrij’. In het gedicht ‘De wind snerpte en sneeuw kwam zweven’ werden de derde t/m achtste regel door de volgende regels vervangen:
Een jongetje zwierf nog om
Door straten, bochtig en krom,
Bij toornig verkeers-gegrom,
Tot een toomloos-wulpse vrouw
Hartstochtelijk verrukt, hem éven
Driest bekeek, zich schielijk neeg.
In het gedicht ‘'t Is in 't vroeg-warm welgezind’ werd in de vierde regel ‘kluister’ vervangen door ‘kluisters’, en in het gedicht ‘De moeder, uit boze min’ kwam in de laatste rege ‘wurgde’ te staan in plaats van ‘vloekte’.
Het gedicht ‘Zwevende zwermen schaamtloze gekken’ uit de eerste druk is in de tweede druk vervangen door drie afzonderlijke gedichten, te weten: ‘'t Wordt nacht. Rukwinden gieren’, ‘Dolle tarántula!’ en ‘Verteert zichzelf de flambouw’. Het slotgedicht uit de eerste druk (‘Snelle groeisels die zich verhieven’) werd in de tweede druk vervangen door ‘Hoog op de orkaanwolk te paard!’
Het ‘Naschrift’ uit de eerste druk werd in de herdruk opgenomen in de toelichtende tekst op het stofomslag.
Cantos Extraviados del español groninguense Enrique de Vries Uitgegeven door J. Heijnis Tzn., Zaandijk 1971, als een bijzondere aflevering van Norte, een in Nederland verschijnend hispanistisch tijdschrift. Deze Spaanstalige bundel bevat een voorwoord ‘A manera de presentación’, ondertekend met ‘Por Norte: F.C.’ (F.C. = Francisco Carrasquer, hispanist te Groningen en Leiden). Behalve een opsomming
| |
| |
van de ‘distinciones honoríficas’ (literaire prijzen en onderscheidingen) staan voorin de bundel de stukken ‘Autobiografía’, ‘Mi poesía’ en ‘Bibliografía’ van de hand van Hendrik de Vries. Van deze stukken alsmede van alle Spaanstalige gedichten is een vertaling door Hub. Hermans en Ard Posthuma aan de Verzamelde gedichten toegevoegd.
Van enkele gedichten uit de bundel heeft Hendrik de Vries zelf Nederlandse versies gepubliceerd, namelijk:
‘Hijo de agosto me siento’ (p. 1180): ‘Ik voel me een zoon van Augustus’ (p. 1667).
‘Tinta de intensa negrura’ (p. 1190): ‘Danswoedende tekenpen’ (p. 1119 en 1223).
Princesita gitana (p. 1212): ‘Ik ben de kleine zigeunerprinses’ (p. 635).
De vraag welke van beide versies, de Spaanse of de Nederlandse, in deze drie gevallen de oorspronkelijke is, moet hier onbeantwoord blijven.
Impulsen Uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenha-ge-Rotterdam 1978. De bundel bevat een nawoord door Jan van der Vegt.
Wringt zich 't werk door zorg en hinder... Dit gedicht werd afzonderlijk uitgegeven door De Breukenpers, zonder plaatsvermelding [Yde], met de volgende toelichting: ‘Dit gedicht werd ter gelegenheid van Koppermaandag 1986 door Pim Witteveen gedrukt in honderd exemplaren’.
| |
| |
| |
Oorspronkelijke publikaties van de gebundelde gedichten
In dir overzicht gebruikte afkortingen: D.G.W. = Den Gulden Winckel, D.V.B. = De Vrije Bladen, E.G.M. = Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift, E.L.S. = Elseviers Literair Supplement, G.N. = Groot Nederland.
| |
De nacht (1920)
| Koorts, Het Getij, 4e jaarg., feb. 1919. |
| De twintigjarige. Het Getij, 3e jaarg., okt. 1918, p. 269. |
| Zalgim, Het Getij, 3e jaarg., nov. 1918, p. 291-292. |
| Verloren, Het Getij, 3e jaarg., okt. 1918, p. 268. |
| Nachtlied, Het Getij, 4e jaarg., aug. 1919. |
| Vervallen woning, Het Getij, 4e jaarg., okt. 1919, p. 265. |
| Verdwaald, De jongeren. Bloemlezing uit het werk der jongere Nederlandsche dichters, samengesteld door Ernst Groenevelt, Amsterdam 1919, p. 58 (onder de titel: ‘Droom’). |
| Orkaan, idem, p. 57. |
| Mijn broer. Het Getij, 4e jaarg., juni 1919, p. 154. |
| Droomspel, idem, p. 156 (in een afwijkende versie). |
| De zwever. Het Getij, 3e jaarg., okt. 1918, p. 270. |
| Leven op een vreemde ster, Het Getij, 4e jaarg., mrt. 1919. |
| Ramp, idem. |
| Verstoteling, Het Getij, 4e jaarg., okt. 1919, p. 264. |
| Binnenruimte, Het Getij, 3e jaarg., nov. 1918, p. 263. |
| Wandeling, Het Getij, 4e jaarg., juni 1919, p. 155. |
| |
Vlamrood (1922)
| Zonsopgang, Het Getij, 5e jaarg., 1920, p. 684. |
| Angst, idem, p. 685. |
| De zee, idem, p. 685-686. |
| Vliegtocht, Het Getij, 6e jaarg., 1921, p. 516-517. |
| |
Lofzangen (1923)
| De toekomst. Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 137-138. |
| Uit hem, idem, p. 136. |
| |
| |
| Het weten, Het Getij, 8e jaarg., 1923, p. 79. |
| Aanbidding, Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 157. |
| Vreugde, Het Getij, 8e jaarg., 1923, p. 76-77. |
| Juichzang, idem, p. 79. |
| De sterren, Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 210. |
| |
Silenen (1928)
| Silenen, D.V.B., 5e jaarg., 1928, p. 132 (onder de titel: ‘Nocturne 1’). |
| Nocturne 1, idem, p. 133. |
| Nocturne 11, idem, p. 132. |
| Montserrat, idem, p. 7. |
| Nocturne 111, D.V.B., 1e jaarg., 1924, p. 66 (onder de titel: ‘Droomballade 111’). |
| Nocturne iv, D.V.B., 4e jaarg., 1927, p. 154 (onder de titel: ‘Droomballade 11’). |
| De gevechtsvlieger, idem, p. 155 (onder de titel: ‘Droomballade 111’). |
| Verdronken, Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 119. |
| Weerzien, Blad voor de Kunst, 1e jaarg., okt. 1921/D.V.B., 1e jaarg., 1924, p. 226. |
| De geboorteplaats, D.V.B., 1e jaarg., 1924, p. 65 (onder de titel: ‘Droomballade 1’). |
| Nocturne v, D.V.B., 5e jaarg., 1928, p. 133. |
| Nocturne vi, D.V.B., 4e jaarg., 1927, p. 52 (onder de titel: ‘Droomballade’). |
| |
Spaanse volksliederen (1931)
| Zie hoe het water gaat, D.V.B., 7e jaarg., 1930, p. 33. |
| Je lijkt een struikje vol bloemen, idem. |
| Heilige Lucia, spaar, idem. |
| Tien jaar na de dood, van de maden, idem. |
| Kan ik hier jou alleen vervloeken, idem. |
| God mag maken, dar jij wordt gesmeten, idem, p. 34. |
| Om zijn moed en om zijn min, idem. |
| Neem alle schatten, prinses, onze ziel en ons leven, idem. |
| |
| |
| In de gezegende dagen, De Gids, 94e jaarg., 1930-11, p. 318. |
| Daar is in uw ogen een wonder bekoren, D.V.B., 7e jaarg., 1930, p. 283. |
| Ik delf mij een graf in 't zand, idem, p. 133. |
| Als een stier gaat je liefde daarheen, idem. |
| Jouw liefde is een modderpoel, idem. |
| Nu gelooft wie mij lachen ziet, idem. |
| Al worden ze stukgeluid, idem. |
| Deze nacht kon ik eindlijk rusten, idem. |
| Ook wanneer ik tussen de bloemen, idem, p. 134. |
| Drie jaar in de eeuwige nacht, idem. |
| Tien jaar na 't eind van mijn leven, idem. |
| Jou vergeten kon ik alleen, idem. |
| Zo onmogelijk zou het mij blijven, idem. |
| Naar spelonken van eeuwig zwijgen, idem. |
| Is het waar dat liefdes je krenken, idem, p. 135. |
| Krijg je spijt in je later leven, idem. |
| Ik ben ziek van verdriet zonder reden, idem. |
| Dat is honen wie niets ontving, idem. |
| Voel je soms omstreeks middernacht, idem. |
| Noch je vader, noch je moeder, idem, p. 136. |
| Je bent reiner dan 't morgengeschitter, idem. |
| De maan aan de hemel, idem. |
| Ik meende de maan te zien, idem. |
| Dat zo onze ogen turen, idem. |
| Verrukking aller uren van mijn leven, E.G.M., 40e jaarg., 1930-11, p. 158 (onder de titel: ‘Delirium’). |
| Hoor naar mijn eed!, D.V.B., 8e jaarg., 1931, p. 175. |
| Je ging weg, je hebt mij verlaten, idem. |
| De schoen is mij stukgesprongen, idem. |
| Als je vroeg of laat merken zult, idem. |
| Wees gegroet, nijdig bloed, idem. |
| Als een ster die woestvlammend verscheen, idem. |
| Wie zag ze weer, de blaadren, E.G.M., 40e jaarg., 1930-11, p. 105. |
| Zij heeft wel het heerlijkste ontvangen, D.V.B., 7e jaarg., 1930, p. 28z. |
| |
| |
| Ik bewaar een vuurrode anjelier, idem. |
| Onmenselijke hartstochten, kom, idem. |
| Op mij drukt een vloek, idem. |
| Ik had beter mijn liefde gegeven, idem. |
| Al mijn smart breekt in tranen door, idem. |
| De nachtregen hoor ik treuren, idem. |
| Zie mij niet aan, doe mij geen vragen, E.G.M., 40e jaarg., 1930-11, p. 106. |
| |
Stormfakkels (1932)
| Heksenliederen, E.G.M., 42e jaarg., 1932-11, p. 62. |
| Crucifix, D.V.B., 7e jaarg., 1930, p. 137 (onder de titel: ‘Semper idem’). |
| Landschap, E.G.M., 40e jaarg., 1930-11, p. 233. |
| Tarantella, idem, p. 234. |
| Nocturne, Letterkundig Jaarboek Erts 1930, p. 71. |
| Bosdroom, D.V.B., 8e jaarg., 1931, p. 245. |
| De torens der stilte, E.G.M., 42e jaarg., 1932-11, p. 63. |
| Barcelona, Letterkundige Almanak Erts 1927, p. 173. |
| Fabriek, D.V.B., 4e jaarg., 1927, p. 53. |
| Voorspook, Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 42-43. |
| Stormlied, Letterkundige Almanak Erts 1927, p. 170-172. |
| Lucia, Letterkundige Almanak Erts 1926, p. 148-150 (onder de titel: ‘Danswijs 1-111’). |
| De bruid I en II, Letterkundige Almanak Erts 1927, p. 170. |
| Kerkhof Ohlsdorf, Letterkundige Almanak Erts 1929, p. 43. |
| Het offer, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 18-19. |
| De levenskracht, Het Getij, 6e jaarg., 1921, p. 116. |
| Tweekleurig verlichte wildernis, D.V.B., 1e jaarg., 1924, p. 63. |
| Hitte, Letterkundige Almanak Erts 1926, p. 151. |
| Noodweer, idem. |
| Snelle groei, Het Getij, 8e jaarg., 1923, p. 23. |
| |
Coplas (1935)
| Daar is geen vrouw als Maria, Forum, 1e jaarg., 1932-1, p. 297. |
| |
| |
| In het hoogst van de hemel, idem. |
| Mijn moeder heeft mij gevraagd, idem. |
| Dwars over de Ebrostroom, idem, p. 298. |
| De maagd op de zuil heeft gezegd, idem. |
| Hoera voor Saragossa!, idem. |
| Heilige maagd op de zuil, idem. |
| Het kruis wordt naar buiten gedragen, idem, p. 299. |
| Ziet hem naadren, vol mededogen, idem. |
| Zie de drie Maria's komen, idem. |
| Verheft uw ogen, aanschouwt, idem. |
| Ik zag een man, idem, p. 300. |
| De klok luidt in Bethlehem's toren, idem. |
| In de kerk staat, kaal en strak, idem. |
| Maria werd neergedragen, idem, p. 301. |
| Ware óns huis u niet aangenamer, idem. |
| Moeder van smarten, idem. |
| Heilige moedermaagd, idem. |
| Deze woorden heb ik gekorven, Forum, 1e jaarg., 1932-11, p. 556. |
| In de woning van mijn beminde, Forum, 1e jaarg., 1932-1, p. 349. |
| De koning in zijn paleis, idem. |
| Bewaakster, bewaakster, kom, idem. |
| Wat kon ik, heel het jaar, idem. |
| Nu wou ik een boze tocht zijn, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 120. |
| Dat hier, in 't gevangenisplein, idem. |
| Midden tussen de disteltakken, idem. |
| Deze winter heeft geen anjelieren, idem. |
| Het lijkt een heerlijke droom, idem, p. 123. |
| Toen 't meisje van 't brugje keek, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 193. |
| Geen sterren en geen maan, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 120. |
| Ik bouw voor mijzelf een kasteel, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 193. |
| Vier torens beheersen, idem. |
| |
| |
| Vier kleuren gaan door de sluier, idem. |
| Ze zeggen: de slaap is de dood, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 131. |
| Een dief brak door mijn ogen in, idem, p. 130. |
| Als een vorst voerde ik heerschappij, idem. |
| De oranjevrucht begint groen, idem. |
| Achter de olijvenhoven, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 194. |
| 't Was bij het licht van de sterren, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 121. |
| Ik zou je dood zelfs verlangen, idem. |
| Hoe moet ik de siersels benijden, idem. |
| Wou je 't gezicht niet beveiligen, idem. |
| Meer dan de sterren ben jij, idem. |
| De zon zo goed als de maan, idem, p. 122. |
| Met een bruin als van jouw kijkers, idem. |
| Dieper nog zijn onze blikken, idem. |
| Jouw kijkers lijken wel rovers, idem. |
| Met hoeveel wellust wou ik, idem. |
| Een geur heb je meegenomen, idem, p. 123. |
| Petenéra, geef mij een roosje, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 193. |
| Een stiervechter heeft mij gevraagd, idem. |
| Als de maan is in 't ondergaan, idem, p. 194. |
| De maan was op zoek naar de zon, idem. |
| De straat is een tuin, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 123. |
| Ontwaak uit uw zoete slaap, Helikon, 5e jaarg., 1935, p. 1. |
| Dra zult ge de stem herkennen, idem. |
| Vertoon u, schone, voor 't venster, idem. |
| Verschijn, vertoon u voor 't venster, idem. |
| Verschijn, vertoon u voor 't venster, idem. |
| De parel der zee zijt gij, idem. |
| De dag dat jij werd geboren, idem, p. 2. |
| De hemelen en hun weelde, idem. |
| Wat meer dan menselijke zegen, idem. |
| Je bent zo rank en zo zwierig, idem. |
| Hoe geur je zo bedwelmend, idem. |
| Eer zij de machtige Meester, idem. |
| |
| |
| Was ik als duifje geboren, idem, p. 3. |
| Gelukkig prijs ik je moeder, idem. |
| Als ik duizend levens had, idem. |
| Mijn hart wil ik je geven, idem. |
| Omdat hij slecht was gegrond, idem. |
| Ik ben de onwrikbare vesting, idem. |
| Waar jou mee te vergelijken?, idem, p. 4. |
| Als jij voorgoed moest heengaan, idem. |
| Wel ga ik de koning dienen, idem. |
| Verdriet voor jou en voor mij, idem. |
| Vast is mijn hoop en geloof, idem. |
| Mijn vrienden vinden van mij, idem. |
| De kleinste, donkerste bloemen, Helikon, 2e jaarg., 1932., p. 123. |
| De liefde is een water dat rust, idem. |
| Als ik haar zie in de straten, idem, p. 129. |
| Men scheldt mij voor naijvrig, idem. |
| Ik zocht heul voor mijn dorst, idem. |
| Ook jij kunt niets beginnen, idem. |
| Ik ben zo trouw als een paard, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 196. |
| Dat mijn moeder mij Roza noemde, idem, p. 194. |
| Over dromen zoals mij kwellen, Forum, 1e jaarg., 1932-1, p. 302. |
| De zon mag opgaan of niet, idem. |
| Bij de muur, die ik vond gesloten, idem. |
| Van 't geklop zijn mijn handen, idem. |
| Voor mij blijft het altijd nacht, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 131. |
| Kom vanavond aan de achterdeur, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 196. |
| Op een fijn Moors doek in een winkel, idem, p. 194. |
| De hoop is een slechte boom, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 131. |
| Zelfs die boom kwijnde weg in rouw, idem. |
| Wel was het waar wat ze zeiden, G.N., 31e jaarg., 193 3-11, p. 196. |
| |
| |
| De hoop van de vrouw, idem, p. 194. |
| In de straat waar ik was gewend, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 130. |
| Boven God is mijn macht verheven, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 194. |
| Deel geen mens dit geheim ooit mee, idem. |
| Wanneer ik je draag in mijn armen, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 130. |
| Ze willen: ik zal zingen, idem, p. 131. |
| Ik zond naar de zee mijn ogen, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 195. |
| Ik wou wel heengaan te treuren, idem. |
| In een boek waar mijn lot in staat, idem. |
| In 't boek der levenservaring, idem. |
| Daar blijven op aarde twee vragen, idem. |
| Zwart zijn de heemlen hierboven, idem, p. 196. |
| Op 't kerkhof kwam ik en schreide, idem, p. 195. |
| Als ik toen wist van de lagen, idem, p. 196. |
| Vreugd heb ik nimmer ervaren, idem. |
| Het lichaam voelt mij naar lood, idem, p. 195. |
| Een gevecht voor onze deur, idem, p. 196. |
| Heb jij werkelijk dat geloofd, Forum, 1e jaarg., 1932-11, p. 553. |
| God geef dat je eens zult luchten, idem. |
| Wat ik aan liefde voor jou had, idem. |
| De straat wil ik op gaan breken, idem. |
| God geef dat je in armoe moogt sterven, idem, p. 555. |
| Salamander zou ik me wensen, idem. |
| Soms benijd ik de regens en winden, idem. |
| Wie daar danst verkoos ik voor mij, idem. |
| Omdat ik ‘Leve de wellust!’ riep, idem, p. 556. |
| Laat een liefde die sterven gaat, idem, p. 554. |
| De liefde is een spin, idem. |
| De liefde is een spin, idem. |
| Als de geloofsrechters wisten, idem. |
| Jij danste gauw je laatste wals, idem. |
| |
| |
| In zo'n jammerstaat zul je leven, idem. |
| Wanneer je zo de plichten, idem, p. 553. |
| De dag dat jij werd geboren, idem. |
| Aragonezen, 't is een schandaal, idem, p. 555. |
| Ga naar God weet wat heilige toe, idem, p. 556. |
| In een straat, ik weet niet waar, idem, p. 555. |
| Franciscus is meer dan God, idem, p. 556. |
| Een monnik maakt mij het hof, idem. |
| Kwam hier een kat bij jou naar boven?, idem. |
| |
Nergal (1937)
| Nergal. Hymne I, Stormfakkels (‘Tarantella’ ). |
| Nergal. Hymne II, verkorte versie van het gedicht ‘De chaos’ in Het Getij, 7e jaarg., 1922, p. 43. |
| Nergal. Hymne III, Lofzangen (‘Het weten’ ). |
| Nergal. Hymne iv, Lofzangen (fragment van ‘Stem der stilte’ ). |
| Drie vrouwen, Stormfakkels. |
| Het offer, Stormfakkels. |
| Idool, Silenen. |
| Heksenliederen, Stormfakkels. |
| Crucifix, Stormfakkels. |
| Goyesca, Stormfakkels. |
| De torens der stilte, Stormfakkels. |
| Barcelona, Stormfakkels. |
| Fabriek, Stormfakkels. |
| Danseres, Geïmproviseerd bouquet (‘Tremolo martellando’ ). |
| Zalgim, De nacht. |
| Koorts, De nacht. |
| De gevechtsvlieger, Silenen. |
| Orkaan, De nacht. |
| De twintigjarige, De nacht. |
| Verloren, De nacht. |
| Vervallen woning, De nacht. |
| Binnenruimte, De nacht. |
| Nachtlied, De nacht. |
| Mijn broer, De nacht. |
| |
| |
| Droomballade, in deze vorm niet eerder gepubliceerd; het gedicht is een vrije bewerking van de laatste twee strofen van ‘De schaatsrijder’ (p. 1406). |
| Ramp, De nacht. |
| Stormdans, Vlamrood. |
| Wervelwind, Vlamrood. |
| Onweer, Vlamrood. |
| Laatste blik, Vlamrood. |
| Paula, Vlamrood. |
| Tuin, Vlamrood. |
| Nocturne I, Silenen (‘Silenen’ ). |
| Nocturne II, Silenen (‘Nocturne I’ ). |
| Nocturne II, Silenen (‘Nocturne III’ ). |
| Nocturne IV, Silenen (‘Nocturne iv’ ). |
| Nocturne V, Silenen (‘Nocturne v’ ). |
| Nocturne VI, Silenen (‘Nocturne II’ ). |
| Nocturne VII, Silenen (‘Nocturne vi’ ). |
| Nocturne VII, Stormfakkels. |
| Nocturne IX, E.G.M., 46e jaarg., 1936, p. 108 (onder de titel: ‘Ontmoeting’ ). |
| Weerzien, Silenen. |
| Verdronken, Silenen. |
| Tarantella I, G.N., 31e jaarg., 1933-11, p. 1. |
| Tarantella II, idem, p. 2. |
| Tarantella III, idem. |
| De heksentuin I, E.G.M., 46e jaarg., 1936, p. 248. |
| De heksentuin II, ‘Adagio's’ in: Forum, 4e jaarg., 1935, p. 586. |
| De heksentuin III, idem. |
| De heksentuin IV, idem. |
| Lucia, Stormfakkels. |
| De bruid, Stormfakkels. |
| Vereenzaamd, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 8 (onder de titel: ‘De vereenzaamde (improvisatie)’ ). |
| De bedrogene, De Gids, 88e jaarg., 1924-11, p. 336. Het gedicht was in 1923 in hectografie van het handschrift opge- |
| |
| |
| nomen in: Het open veld, ‘'n Map handdrukken en handschriften, in kring van kameraden verzameld door Henk Prakke HHzn. en Bertus Smit’, een uitgave van de Bibliofielen-liga, Eelderwolde. |
| Kerkhof Ohlsdorf, Stormfakkels. |
| Montserrat, Silenen. |
| Cordoba, D.V.B., 2e jaarg., 1925, p. 325. |
| Het rusthuis, Letterkundig Jaarboek Erts, 1930, p. 71. |
| De geboorteplaats, Silenen. |
| De blinden, D.V.B., 2e jaarg., 1925, p. 324. |
| Sterrenwerelden I, Stormfakkels (‘Tweekleurig verlichte wildernis’ ). |
| Sterrenwerelden II, Stormfakkels (‘Hitte’ ). |
| Sterrenwerelden III, Stormfakkels (‘Snelle groei’ ). |
| Sterrenwerelden IV, Stormfakkels (‘Nacht’ ). |
| Sterrenwerelden V, De nacht (‘Leven op een vreemde ster’ ). |
| Winterdroom, Forum, 4e jaarg., 1935, p. 391 (onder de titel: ‘Invernal’). |
| |
Atlantische balladen (1937)
| I tot en met vii, G.N., 34e jaarg., 1936-1, p. 385-389. |
| VII tot en met xv, xxii en xxiii, G.N., 35e jaarg., 1937-11, p. 116-127, daar genummerd I tot en met x. |
| De ballade XI was eerder onder de titel ‘Atlantische ballade I’ gepubliceerd in Blauw, blauw, blauw, uitgegeven door De Ploeg, Groningen, november 1936. Als ‘Atlantische ballade II’ werd ballade xiv gepubliceerd in: januari 1937, ook een uitgave van De Ploeg. Ballade xxii werd als ‘Atlantische ballade iii’ opgenomen in Apologien, eveneens uitgegeven door De Ploeg, Groningen, april 1937. |
| |
Romantische rapsodie (1939)
| Erlkoning, G.N., 36e jaarg., 1938-11, p. 681-682. |
| Mignon, G.N., 35e jaarg., 1937-11, p. 544. |
| De koning in Thule, G.N., 36e jaarg., 1938-11, p. 682-683. |
| Toggenburg, G.N., 35e jaarg., 1937-11, p. 544-547. |
| |
| |
| De getroffenen, G.N., 36e jaarg., 1938-11, p. 683-684. |
| Bij de Noordzee, G.N., 35e jaarg., 1937-11, p. 547-550. |
| Indische serenade, Helikon, 9e jaarg., 1939, p. 5. |
| Lenoor, Kristal, Letterkundige productie 1935, p. 199-200. |
| De slaapster, Forum, 2e jaarg., 1933, p. 189-190. |
| Annabel Lee, Helikon, 9e jaarg., 1939, p. 3-4. |
| De Worm Veroveraar, Forum, 2e jaarg., 1933, p. 193-194. |
| Het betoverd paleis, idem, p. 195-196. |
| Exotisch parfum, G.N., 35e jaarg., 1937-11, p. 550. |
| Liederen (naar Becquer) I en II, Het Hollandsche Weekblad, 28 januari 1939. |
| Lied (naar Campoamor), Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 109. |
| De verbijsterde, Forum, 2e jaarg., 1933, p. 517-518. |
| De ruiter, De Stem, 17e jaarg., 1937-1, p. 475. |
| De piraat, Helikon, 3e jaarg., 1933, p. 7-10. |
| De beul, G.N., 35e jaarg., 1937-n, P- 550-553. |
| Aan Spanje, D.V.B., 11e jaarg., 1934, nr. 8/9, p. 40. |
| Lijkzang, idem, p. 42. |
| Zwerftocht I, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 107. |
| Schoon als een gloor..., Het Hollandsche Weekblad, 17 juni 1939 |
| Hoe droef is 't heengaan..., Het Hollandsche Weekblad, 1 juli 1939. |
| Verlokking, D.V.B., 11e jaarg., 1934, nr. 8/9, p. 41. |
| Allegorie, Helikon, 2e jaarg., 1932, p. 108 (onder de titel: ‘Rhapsodie’ ). |
| Castilië, Helikon, 5e jaarg., 1935, P. 5. |
| Hymne, De Stem, 17e jaarg., 1937-1, p. 120. |
| Soledád Montóya, G.N., 36e jaarg., 1938-11, p. 686-687. |
| |
Walhalla (1942)
| Novellen en gedichten, Boekenweekgeschenk 1941, p. 16-17. |
| |
Capricho's en rijmkritieken (1946)
| Capricho's i-x, Criterium, 2e jaarg., 1941, p. 7-13. |
| Nagekomen opdrachten te plakken in E. du Perron's ‘Uren
|
| |
| |
| met Dirk Coster’, Forum, 2e jaarg., 1933, p. 74-75. |
| Op J.W.F. Werumeus Buning's ‘Voor twee stuiver anjelieren’, D.G.W., 35e jaarg., april 1936, p. 5. |
| Op Slauerhoff's bundel ‘Een eerlijk zeemansgraf’, D.G.W., 35e jaarg., september 1936, p. 3. |
| Op Menno ter Braak's ‘Demasqué der schoonheid’, D.G.W., 36e jaarg., augustus 1937, p. 4. |
| Vermaningen en bemoedigingen aan Gerard den Brabander, D.G.W., 36e jaarg., juni-juli 1937, p. 13. |
| Op Albert Helman's ‘Mexico zingt’, D.G.W., 37e jaarg., januari 1938, p. 11. |
| Op A. Suidgeest's ‘De gouden stad’, D.G.W., 37e jaarg., juni 1938, p. 14. |
| Op Dr. D.G. van der Vat's ‘Poetic Principle of Edgar Allan Poe’, D.G.W., 37e jaarg., november 1938, p. 14. |
| Op Alfred Rosenberg's ‘Mythus des zwanzigsten Jahrhunderts’, De Gemeenschap, 14e jaarg., 1938-11, p. 382-383 (Onder de titel: ‘De mythe der twintigste eeuw’ ). |
| |
Tovertuin (1946)
| Wereld en hemel - één helle dag, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 22. |
| Het weerlicht ver, maar ik hoor geen donder, idem, p. 22-23. |
| Op aarde wandelt een sterrenkind, idem, p. 23. |
| Daar was een vrouw, zo schoon als geen, idem, p. 23-24. |
| 't Was de wind alleen die mij kuste en streelde, idem, p. 24-25. |
| Hoe wit is dit zilver, hoe rood het goud, idem, p. 25-27. |
| Haar man toog ten oorlog, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 11, p. 263-264. |
| Diep tussen wouden, vaak razend bewogen, idem, p. 259-260. |
| We lopen toch naast elkaar in het gras, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 162-163. |
| Van de heksendans maak ik geen vertoning, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 27-28. |
| Wijd gewoel en gewar, zaal achter zaal, Ad Interim, 3e jaarg., 1946, p. 401. |
| |
| |
| Vader, luister toch, vader, Vrij Nederland, 22 juni 1946. |
| Uitgewoed was de krijg, De Vrije Kunstenaar, Groningse editie, mei 1945. |
| Hij leidde zijn zusje bij de hand, De Gids, 106e jaarg., 1942-11, p. 4-5. |
| Het woud was duister, en 't stormde en vroor, E.G.M., 48e jaarg., 1938-11, p. 105. |
| Ze reisde in een ruw onherbergzaam oord, Criterium, jaarg. 1945/1946, p. 465-466. |
| Ganzeliesje sliep op de barre hei, idem, p. 466-467. |
| Toen 't meisje vroeg: ‘Komt mijn liefste weer?’, idem, p. 468. |
| Ik droomde: ik werd wakker bij heldere zon, idem, p. 468. |
| Ziek en moe naar mijn bedje gebracht, idem, p. 468-469. |
| Een schoorsteen in de verte rookt, idem, p. 469. |
| Een villa, hoog tussen bomen, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 12, p. 311-312. |
| Werd ik wakker? Of begonnen, idem, p. 312-313. |
| De vader stierf; toen de moeder, Novellen en gedichten, Boekenweekgeschenk 1941, p. 14. |
| Ergens diep in het bos is een open plek, Ad Interim, 3e jaarg., 1946, p. 399. |
| Duizenden vrienden, trouwe bedienden, idem, p. 400. |
| Vlinders en vogels, nooit moegestoeid, idem, p. 35-36. |
| Eén enkele nacht, en ik ben acht jaar, Centaur, 1e jaarg., 1946, p 456-457. |
| Mocht ik maar vluchten, ver hier vandaan, idem, p. 457. |
| Hier gaat een verhaal; ik wou 't nooit geloven, idem. |
| Ik wil een bloem van die struik, idem, p. 458. |
| Waarom loopt Cora heel vroeg, idem. |
| Bosgodjes, kleintjes, met hoorntjes als bokken, idem, p. 458-459 |
| Een vogeltje zong een wonderlijk lied, idem, p. 459. |
| Die heester boven de steile berm, idem, p. 460. |
| Meisje, waar ben je zo lang gebleven?, Ad Interim, 3e jaarg., 1946, p. 397-398. |
| Hij wist hoe 't meisje hem had bedrogen, Criterium, jaarg.
|
| |
| |
| 1945/1946, p. 267 (onder de titel: ‘Zomerballade’ ). |
| Mijn dochter weet wie ik ben, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 360. |
| Verhaal ons nogmaals, o siersteen, E.G.M., 48e jaarg., 1938-11, p. 107. |
| In 't zwart haar drie zwarte rozen, idem, p. 110. |
| Tussen donkere bossen school, De Baanbreker, 2e jaarg., nr. 33/34, 24 augustus 1946 (onder de titel: ‘Berceuse’ ). |
| Spelende heeft zij de oever gevonden, G.N., 37e jaarg., 1939-1, p. 434. |
| Door de zomerlucht, bij mijn vlinderdans, Criterium, jaarg. 1945/1946, p. 268 (onder de titel: ‘Elfenvlucht’ ). |
| Hoe men ook staar in 't brandend blauw, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 358. |
| 't Jongetje rustte op een weelderig bed, idem. |
| Zij scheen, zo juichend en jong, E.G.M., 48e jaarg., 1938-11, p. 104. |
| Gestort van de steile helling, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 11, p. 263. |
| Vaarwel. Nooit mocht ik aanschouwen, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 359. |
| Rita's hoepel, met gezwiep, idem. |
| Een pop met halfopen ogen, E.G.M., 48e jaarg., 1938-11, p. 104-105. |
| Vader, lijk ik op die vrouw?, De Gemeenschap, 17e jaarg., 1941, p. 385 |
| Ik ontwaakte in een vreemde kamer, G.N., 37e jaarg., 1939-1, P. 433. |
| Of ze elkaar zochten en schuwden, idem, p. 434. |
| Haar klein, aanminnig lievlingsdier, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 11, p. 258. |
| Slagen van reuzenhamers, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 362. |
| Zomer zengt en brandt op 't mulle zand, idem, p. 361. |
| Sterk, boven eigen kracht mijn ellende bedwingende, E.G.M., 50e jaarg., 1940-11, p. 53-54 (onder de titel: ‘Ontvoering’ ). |
| |
| |
| Kille tocht woei door 't wachtend paleis, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 7/8, p. 113-116 (onder de titel: ‘De dood van de heerser’ ). |
| Hiermee toonde ik mijn tovermacht, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 360. |
| Wie bedelt om laafnis, of spijs en schut, Criterium, 3e jaarg., 1942, p. 62. |
| Gescheurde kleren, bloedige lokken, De Gids, 106e jaarg., 1942-11, p. 5-6. |
| Zwoel was de dag, Podium, 1e jaarg., 1944/1945, p. 58-59. |
| Een vorstin, plichtgetrouw en liefdevol, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 11, p. 262. |
| Vier zwarte zusters - wie wordt zijn bruid?, Podium, 1e jaarg., 1944/1945, p. 48 (onder het pseudoniem I. de Getijer). |
| Ze lag, voor 't laatst, in een zonnestreep, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 11, p. 260. |
| Een schatrijke tuin, die niemand betreedt, G.N., 37e jaarg., 1939-1, p. 434-435. |
| De stroom brult omlaag naar een schuimende kolk, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26 april 1942. |
| Oproer, hoog in de lucht, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 161. |
| De kralen zijn vals en 't juweel is vals, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 126. |
| Ik sliep, maar niet in een rozetuin, idem. |
| Ik weet geheimen die niemand weet, idem, p. 126-127. |
| Rijzende schaduwen dreigen alom, idem, p. 127-128. |
| Een zigeunervrouw met losgolvend haar, idem, p. 128-129. |
| De bomen zijn hoog en de plas is diep, idem, p. 129-130. |
| Deze knaap zo blank, zo aanbiddelijk schoon, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 163-165. |
| Neen, moeder, zo laat ik mij nooit verkopen, idem, p. 165-167. |
| Profetes met het gluiprig en bars gelaat, De Baanbreker, 2e jaarg., nr. 29/30, 27 juli 1946 (onder de titel: ‘Cantaora gitana’ ). |
| Onkruid woekert wellustig om steile randen, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 167-168. |
| |
| |
| Weg uit het gedaver van mensengedrangen, Criterium, 3e jaarg., 1942, p. 62-63. |
| Helse galm, door de bochten der nauwe gang, Het Woord, 1e jaarg., 1945/1946, nr. 13, p. 361. |
| Buiten aarzelde vuurlicht: een bloedige dag, Podium, 1e jaarg., 1944/1945, p. 60. |
| Om 't gedwee dienend kind zweefde een tovermacht, Ad Interim, 3e jaarg., 1946, p. 33-34. |
| De maan komt op na zonsondergang, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 168-169. |
| De koning en koningin, toen ze wisten, idem, p. 169-171. |
| Met bedroefde muziek werd ze binnengeleid, idem, p. 171-172. |
| Geen sterveling die zijn schaduw ontrent, idem, p. 173-175. |
| Elke nacht komt een goede fee, Groninger Vrije Kunst, nr. 1, mei 1945. |
| Mijn duif, trouwe liefdebode, Criterium, jaarg. 1945/1946, p. 269 (onder de titel: ‘Idylle’ ). |
| Het spel met haar wagen verveelde haar dra, G.N., 39e jaarg., 1941-11, p. 175-176. |
| 't Was een woud zonder wegen of sporen, idem, p. 176. |
| Kind, geef mij mijn kroon weerom, Podium, 1e jaarg., 1944/1945, p. 28 (onder het pseudoniem I. de Getijer). |
| Peter de kabouter kon geen dag meer werken, Novellen en gedichten, Boekenweekgeschenk 1941, p. 15. |
| Roodgouden asterknop, hulpeloos wiegelend, G.N., 37e jaarg., 1939-1, P. 433. |
| De slaap, een donkere vrouw, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 130-131. |
| Goede meester, ik staar in uw stolp van kristal, Grunneger Aalmenak 1949, Amsterdam z.j. [1948], p. 107. |
| Zij zat mijmerend neer, Criterium, jaarg. 1945/1946, p. 269. |
| Ik, die niemand wou krenken, G.N., 38e jaarg., 1940-11, p. 728. |
| |
| |
| |
Tovertuin, 2e druk (1948)
| Doodse stilte, na grazen en hoefgestamp, Criterium, jaarg. 1948, p. 385 (onder de titel: ‘Het roverskind’ ). |
| |
Distels en aloë's van de Iberische volkspoëzie (1951)
| 't Is uit met het echte zingen, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 51. |
| Zo treurig is 't menselijk leven, idem. |
| Daar is geen beter God of Jezus, idem. |
| Ze zeggen: Je hebt geen hart, idem, p. 52. |
| Wanneer 't aan een beul mocht ontbreken, idem. |
| Zigeunerin, toon verstand, idem, p. 51. |
| Sla vrij de vuisten te bloede, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 186. |
| De stenen zelfs van de straat, idem. |
| God geve, nog voor mijn sterven, idem. |
| Bloed zal van je lichaam stromen, idem. |
| Gij zegt aan wie 't maar wil horen, idem. |
| Je leek me zo'n roosmarijn, idem, p. 187. |
| Vertrapt van jouw ongenade, idem. |
| Wat middel voor deze kwaal?, idem. |
| De vrouw van gemeen allooi, idem. |
| Dit wist ik al van mijn moeder, idem. |
| 't Bedrog der wereld is groot, idem. |
| Als ik weer naast je ga zitten, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 52. |
| Maakte God jou tot een hond, idem. |
| Durf je mij schelden voor slet?, idem. |
| Verslonsd als een rotte kip, G.N., 39e jaarg., 1941-1, p. 186. |
| Help nooit overeind wie omvalt, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 52. |
| Mijn schoonmoeder, in haar graf, Criterium, 3e jaarg., 1942, p. 227. |
| Een stomme zong luidkeels, idem, p. 225. |
| Laat ze maar schreeuwen van, idem. |
| Ik heb jouw mooie bloemen, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 53. |
| De leeuw brult in zijn hol, idem. |
| Ben jij belust op oorlog?, Criterium, 3e jaarg., 1942, p. 225. |
| Heer zilversmid, ik wou, idem. |
| |
| |
| De honden die gaan ter kerke, idem. |
| Van honden zie je 't gekwispel, idem, p. 226. |
| Als je geen krabben wilt krijgen, idem. |
| Ik heb liefst een slechte vrouw, idem. |
| De liefde gelijkt het vuur, idem. |
| Een vrouw vriendlijk toe te spreken, idem. |
| Om te zien hoe oud een paard is, idem. |
| Met mijn muilezel en mijn vrouw, idem. |
| Op de kermis in Zaragoza, idem. |
| Mijn ezelin wil meer voer, idem. |
| Ze wedden wie 't meeste kon schrokken, idem, p. 227. |
| Gister viel grootvader dood, idem. |
| Ze zeggen van 't menselijk oog, idem. |
| Ik heb de Dood zien gluren, idem. |
| Ik ga naar de put en drink, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 53. |
| Hoe mooi ons huwlijk begint!, Criterium, 2e jaarg., 1941, p. 334. |
| De slanke lijn wil gelukken, idem. |
| Als horens licht wouden geven, idem. |
| Daar is op zee een toren, idem. |
| Ik wou dat er meisjes waren, idem. |
| Op zee, op de grote zee, idem. |
| Toen God het egelzwijn schiep, idem, p. 335. |
| Je liegt, hoorde ik iemand zeggen, idem. |
| Nicht is bezield van de satan, idem, p. 336. |
| Bij 't licht van de bleke maan, idem, p. 335. |
| Dronken kwam ik op de bruiloft, idem. |
| 't Is raar dat jij 't niet verdraagt, idem. |
| Nu jij me wilt voor verloofde, idem, p. 336. |
| Vooruit, zeg aan je moeder, idem. |
| De moeder van Magdalena, idem. |
| Sint Jan bij Magdalena, idem. |
| Moog daar een straal uit het zwerk slaan, Helikon, 7e jaarg., 1937, P. 54. |
| Ach, hoe heerlijk zijn de vrouwen, idem. |
| Daarboven is een oproer, Criterium, 2e jaarg., 1941, p. 335. |
| |
| |
| Hoera voor de hekserij!, Helikon, 7e jaarg., 1937, p. 54. |
| Hier achter op 't paardje is plaats, idem. |
| Als ik in jouw ogen kijk, idem. |
| |
Gitaarfantasieën (1955)
| De kleinste, in zijn kinderstoel, De Vlaamse Gids, 37e jaarg., 1953, p. 467-468 (als deel vi van ‘De poort naar de wereld, Fragment uit een onvoltooide levensroman’ ). |
| De vader, een stil geleerde, De Gids, 113e jaarg., 1950-11, p. 321-322 (onder de titel: ‘Preludium voor een levensroman’; de eerste zeven regels op p. 915 zijn, na aanpassing van de voorafgaande versregel, aan het gedicht toegevoegd toen dit in Gitaarfantasieën werd opgenomen). |
| Gitaar, zedig en bezeten, De Gids, 118e jaarg., 1955-1, p. 63. |
| Teedre gitaartoon: verhaal-zang, idem, p. 63-64. |
| Gewrongen zang, dreuncadans, idem, p. 64. |
| Nachtwereld, in sneeuw begraven, idem, p. 64-65. |
| Houri's, met brandgloed omspeeld, idem, p. 65-66. |
| Uit woeste vliegdroom verzonken, idem, p. 66 (dit gedicht werd ook opgenomen in de bloemlezing Gevleugeld woord, 's-Gravenhage 1955, onder de titel: ‘Stuntvlucht’ ). |
| Zij miste 't eerbiedig mompelen, idem, p. 67. |
| Uw liefde, uw hartstochtsverlangen, De Gids, 117e jaarg., 1954-11, p. 151. |
| Eindlijk, na missen en gissen, idem. |
| Eer hij als rookwolk vervloog, idem. |
| Gevangene, zing verwoed, idem, p. 152. |
| Wulps kind, voor geen streling koel, idem. |
| Gitaarzang, lied van verwachting, idem. |
| Echo's en schaduwen vormen, idem, p. 153. |
| Kortstondig, - als door de donder, idem. |
| Door wolken zijn toveroorden, idem. |
| Gestalten, duistre vertrouwden, idem, p. 154. |
| Die droomwereld in te dringen, idem. |
| Na 't schrikbewind van de beulen, idem, p. 154-155. |
| 't Werd meer dan 't lot wou beloven, idem, p. 155. |
| |
| |
| |
Groninger symfonie (1958)
| Elke Groninger hoort in zijn prille jeugd, De Warf, 1e jaarg., 1955/1956, nr. 9, februari 1956, p. 213-214 (onder de titel: ‘Verleden en heden’ ). In nr. 11, april 1956 stond op p. 266 een rectificatie afgedrukt. |
| |
Keur uit vroegere verzen (1964)
| Voorzegging, Criterium, 3e jaarg., 1942, p. 61. |
| Groteske, De Gids, 122e jaarg., 1959-1, p. 193. |
| |
Diseno jondo (1966)
| Het huis tussen bossen schuil, De Gids, 127e jaarg., 1964-11, p. 135. |
| Vrijwillig in kil gevang, idem. |
| Danswoedende tekenpen, idem. |
| |
Goyescos (1971)
| Soms onachtzaam heengesmeten, De Gids, 127e jaarg., 1964-11, p. 136. (Met de beginregel: ‘Somtijds roekloos neergesmeten’ ) |
| De hemel zwoel, onweerzwanger, Maatstaf, 18e jaarg., 1970/1971, nr. 9, p. 623-625. |
| Hoe kan ik die smachting delgen?, idem, p. 625. |
| Verloorne, wuft als de zeemaagd, idem. |
| Raaklings voorbij steeds de stier, idem, p. 626-627. |
| Deze onversaagde bacchante, idem, p. 627. |
| Dat vader terug mocht keren, idem, p. 628. |
| Wegen, in schaduw verzonken, idem, p. 629. |
| Alle overige gedichten uit de bundel zijn gepubliceerd in: Maatstaf, 18e jaarg., 1970/1971, nr. 3, p. 145-167. Twee hiervan waren al eerder gepubliceerd, samen met andere ‘Middeleeuwse liederen van het Spaanse volk’:
| De moeder, uit boze min, Litterair Paspoort, 3e jaarg., 1948, nr. 4, p. 59. |
| Nu, nu ik de liefde ken, idem. |
|
| |
| |
| |
Goyescos, 2e druk (1986)
| Hoog op de orkaanwolk te paard, Bzzlletin nr. 89, 10e jaarg., oktober 1981, p. 60. |
| |
Cantos extraviados del español groninguense (1971)
| !Fuera la canalla!, Maatstaf, 13e jaarg., 1965/1966, nr. 7/8, p. 453. |
| |
Impulsen (1978)
| Preludiën I en II, Cultureel Maandblad Groningen, 19e jaarg., 1978/1979, p. 22. |
| Felle doordringende koude!, E.L.S., 27 juni 1970. |
| Danswoedende tekenpen, De Gids, 127e jaarg., 1964-11, p. 135. |
| Zwermt voort, woest-omlaaide zonnen!, E.L.S., 27 juni 1970. |
| Credo, Maatstaf, 4e jaarg., 1956/1957, nr. 1, p. 58. |
| Evocatie, E.L.S., 27 juni 1970 (zonder titel). |
| Hymne aan Sjiwa, Maatstaf, 4e jaarg., 1956/1957, nr. 1, p. 59. |
| Stuntvluchten 20'er en 30'er jaren, Cultureel Maandblad Groningen, 19e jaarg., 1978/1979, p. 21. |
| 't Kind, lang bestraft, E.L.S., 27 juni 1970. |
| Dier, dat alleen mij wou kennen, Maatstaf, 21e jaarg., 1973/1974, nr. 2/3, p. 104 (onder de titel: ‘Nocturne’ ). |
| Waarheid of gedroomd? Hoor, De Gids, 122e jaarg., 1959-1, p. 194 (onder de titel: ‘De bosvrouw’ ). |
| Ver van elk bewoond gehucht, Kentering, 12e jaarg., 1972, nr. 6, p. i (onder de titel: ‘Haunted and Haunting’ ). |
| Nocturne, In memoriam Herman Poort, Utrecht z.j. [1934], p. 54. |
|
|