Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1621] Het berouw van Rennenberg * De strengste aller Christlijke koningen, Koning Filips, die nimmer lacht, Prijkt omlijst in dees grootste der woningen Bij verheven Gotische pracht: Prijkt verstard op een somber dof schilderij. Schaars huivert een schicht in 't verschiet. Nacht alom, na kortstondig onweerstij. Rukwind waart; regen gutst en giet. De wreedste aller Christlijke koningen, De dweper, vereerd en veracht, Prijkt in 't Bisschopshof hier te Groningen, 't Statiekleed zwart als kloosterdracht. Doodse stilte door 't huis, want graaf Rennenberg Ligt nu stervend, vol zwaar verdriet. ‘U terg ik, o God, zo ik redding nog verg, Die de Stad aan Spanje verried.’ Onder 't oog van de strengste der koningen Slaakt hij steeds weer diezelfde klacht: ‘O Groningen,’ zucht hij ‘Groningen, Waartoe hebt ge mij gebracht? Oorlog teistert onbreidelbaar Stad en Land; Neen, God hoort mijn bede niet. Oude Hildebrandt, goede Hildebrandt, Is het waar dat ge mij nog ziet? [p. 1622] Kom van boven, reik mij nog eenmaal de hand, Mijn verradershand... weer mij niet! Ja, steeds heugt mij die feestnacht, o bittere schand, Waarop ik zelfs u verried. Vader Hildebrandt, mij als een vader vertrouwd, Gij die ik mijn vader acht, Mijn vader, die ik voor mijn vader houd, Wat hebt ge van mij gedacht? Vader Hildebrandt, ik smeek geen gena, Maar stelp dit onduldbaar verdriet, Nu ik zelfs mijn zuster Cornelia, Eens mijn toevlucht, van hier verstiet. Mijn zuster, die mee mij te kwade ried, Uit ijver... O lange nacht! Goede Hildebrandt, zo gij mij hoort en ziet - Jacob Hildebrandt - of gij uw hand mij biedt Waar ik star mijn verbrijzeling wacht.’ De kaarsvlam bij 't Moedergodsbeeld bewoog, En regen ruist in de gracht. De graaf ijlt in koorts; voor 't verbijsterd oog Herrijst rampspoed en wapenpracht. 't Geschiedt alles opnieuw! Daar is weer 't feestlijk maal Waar hij 't plan te verhelen tracht; Waar zijn hoog bevel tot een groots onthaal Vele aanzienlijken saam heeft gebracht. [p. 1623] En de grijze eerwaardige Hildebrandt Bevraagt hem, vriendlijk en zacht: ‘Kan dat waar zijn, houdt ge met Spanje verstand? Is 't een ommekeer die ons wacht?’ Hij drukt hem de hand. ‘O, hoe 't volk mij mistrouwt! Maar... wie ik zo eer en acht... Mijn vader, wie ik voor mijn vader houd... Hebt gij kwaad van mij gedacht?’ Ach, nog de eigenste nacht zijn die troepen vergaard, Hem verknocht, wat ooit wijke en vlied; In de vroegte: elke toegang naar 't plein gevrijwaard: - Roomsgezinden, en anders niet. Hij rijdt aan uit zijn hof. Hoog in 't harnas te paard Overziet hij de markt: hij gebiedt; Zwaait uit naam van Spanje 't getrokken zwaard Met een roep als een zegelied. Vorige Volgende