Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1493] Romance van de maan, de maan * De maan daalt af naar de smidse Met haar tuberozen hoepel En daar loert een knaapje in stilte, Ja, 't knaapje is aan 't loeren, loeren. De maan dwaalt om door de smidse; Haar armen vol kilte en zwoelte Beweegt ze, en zo toont ze 't nikkel Kuislijk en wulps, van haar boezem. ‘Maan o maan vlucht van de smidse: 't Zigeunervolk zal u zoeken, 't Maakt uit uw hart witte ringen, Witte ringen, witte snoeren.’ ‘Laat mij dansen, dansen kind: Ach je weet niet, weet niet hoe Men jou straks op 't aambeeld vindt Met jouw oogjes, oogjes toe.’ ‘Vlucht, maan o maan, vlucht, want ginds Hoor ik 't gedreun van hun hoeven.’ ‘Kind, voorzichtig: 't blinkend wit Op de vloer mag niet bezoedeld.’ Terwijl 't gerucht schielijk wint, De trommel der vlakte roerend, Ligt het kind op 't aambeeld, stil, Zonder denken, zonder voelen. Thans, bronzen dromen, waar grillig De olijfbomen somber woelen, Komen de steil opgerichte Gitanen, overhoeks loensend. Hoor hoe de nachtvogel zingt! Wat mag zijn lied wel bedoelen? [p. 1494] De maan, aan haar hand een kind, Beklimt weer de hoge koepel. Door de smidse dolen droevig De gitanen, schreien, roepen; De wind komt er dwars door spoelen, De wind hult ze in dichte floersen. Naar Federico Garcia Lorca Vorige Volgende