Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1458] Romancen (uit: een cyclus ‘Tovertuin’) XIV * Ik heb een poes die dol van mij houdt, Zwartbruin getijgerd, met ogen groen-goud, Zijn staart omhoog, als een pluim gekromd. Ik til mijn dekens op en hij komt, Hij kruipt er onder en snort en bromt. Hij valt in slaap en 't gesnor verstomt. Als die poes dood is, wat ik dan huil. Ik graaf in de tuin een diepe kuil, Zo diep als het kan. Is die kuil gereed, Ik rol hem in 't zwarte tafelkleed, Dan papier. Daarop klettert modder neer. ‘Welterusten, liefste; ik zie je nooit weer.’ [p. 1459] XV * Dat was het werk van een wervelwind: Ik voer op van de grond, vloog in 't rond, verblind Van de duizeling. Hoog boven huizen en daken Moest ik telkens een sprong of een buiteling maken, Wist geen links meer of rechts, geen onder of boven Ging aan een grasgroene hemel geloven En aan weiden van wolken en blauw beneden, Omgekeerde rivieren en dorpen en steden Kleiner en kleiner, maar de ruimte zo groot Als heel 't wereldrijk van leven en dood. [p. 1460] XVII * Hoor hoe de koning, de wrede, Die met list en dwang regeerde, Die 't zwaard nooit stak in de schede, 't Zigeunerprinsesje onteerde. Veel brieven heeft hij geschreven: Hoe fel hem 't berouw verteerde, 't Verdriet om zijn slechte leven; Hoe hij haar te zien begeerde. 't Prinsesje, in de ziel vertederd, Kwam tot hem vol vrees en beven, Heeft zich ten uiterst vernederd, Haar innigst en schoonst gegeven. De koning, kreupel en krom, Genoot, als hij nooit genoot. Zij zag niet zijn ouderdom, Zij dacht aan wat zíj hem bood. Zo werd ze prooi van zijn listen. De koning, die niemand spaarde, Ging na 't genot met haar twisten. Zij neeg als een bloem ter aarde, Daar schaamte haar 't hoofd moest buigen, En - wat haar 't hevigst bezwaarde - Hier bleven, stille getuigen, Haar brieven, die hij bewaarde. Vorige Volgende