Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1152] [Dat vader terug mocht keren!] * Dat vader terug mocht keren! Onze ijdle hoop kwijnde en doofde. Zijn dood bracht armoede en zorgen. Uit wrevel om 't bar ontberen, Uit star dweepzuchtig begeren Roofde ik, als hoon aan de rouw, Zijn schat: zijn gitaar. Daarbinnen Geloofde ik een spook verborgen, 't Bleek waar. 't Was geen dwaas beweren. Die kobold kon 's mensen zinnen Beheren, en moest en zou Te goeder of kwader trouw Mij de opperste toonkunst leren. In mijn schuilkamer alleen Sloop ik 't speeltuig nader, stemde 't Opnieuw. Zwaar ontroeren klemde Mijn denken met hecht omsnoeren. Dra zong ziel en snaar te gader. Daar dwong plots de onzichtbre dader Van 't roemrijk wonder dat vader Weleer te volvoeren scheen Tot jubel, tot stormrumoeren. Verrukking, sinds 't blij voorheen Ontwend, nu terstond herkend. 't Verdween. Ik heb rondgerend, Zwolg dol mijn triomf, begreep Niets meer van moeders gedweep Noch van mijn zusters geween. ‘O kobold, zo goed, zo boos, Die mij, koortsig kind, verkoos! [p. 1153] Wat aarzel ik? Nutteloos Of ik in 't notenboek blader! Bewaar ik 't geheim! Altoos! Tovenaar? Graag. Nooit verrader.’ Vorige Volgende