Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 1031] [Ik sidderde bij 't verschijnen] * Ik sidderde bij 't verschijnen van twee, uit hemelse sferen, in wuivende witte kleren: geen kindren, maar cherubijnen. Ik zag ze een poort binnentreden, bedacht: men placht zo te kleden in bruidstooi, naar oude zeden, wie eerstmaals, hun twaalfde jaar, zich tot vergifnis beleden. Was die begoochling geweken, 't hart sloeg nog of 't wilde breken. Welk wonder! Hoe men 't verklaar! Wat schoonheid! Ook hier beneden! Maar neen! Geen onder of boven! Ik weet niet waarheen ik vaar die veel toch in mij bewaar van wat zij zo trouw geloven. Bazuinen juichen en klagen. Door walmen, door dwarrelvlagen wappert alom roodgeelrood. Luid vuurwerk. De vreugde is groot. Hoe graag ik een kaars wou dragen als nederig deelgenoot in plechtige optocht met haar die troonde bij 't hoog altaar doch thans tussen trommelslagen voortstevent in bonte boot: een baar als een statiewagen. Ook mij toch, na tal van plagen, mag hun feest verrukking schenken, [p. 1032] en vaak nog, door boze dagen, zal ik dit geluk herdenken. Vorige Volgende