Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 987] XVIII * Na kortstondige weifling weer onverstoord, Zo zette, ook door storm en regen, 't Verpletterend ijzerorkest zich voort, Wijl immer de klokken zwegen; Maar tegen de noordkant, naar de Ebbingepoort En de Bootringepoort, in stegen, Onder schijnsels uit wolken, bij schokken doorgloord - Krotten, dicht aan de wal gelegen - Drong 't geteisterde volk, zag men zijde en fluweel, Zag men dos van voornamen en rijken Tussen vodden en lompen; daar kwamen zoveel In één vunze ruimte wijken. Toch sprak men van 't werk der Voorzienigheid, Van wonderbare bewaringen: Geen grillen des toevals, geen menslijk beleid, Boden steeds wel-bestaanbre verklaringen. ‘Een bom sloeg in de stoepen van 't Zerkenhuis Nabij 't klooster der Jacobijnen: Een vervaarlijke kuil - de zitbanken tot gruis. Rechter Mettink, met enkle der zijnen In die banken gezeten, werd niet gedeerd, En ook de andren bekwamen geen letsel, Noch de dienstmaagd van Veltman: gans onverzeerd; Wel besmeerd met donker blanketsel.’ Vorige Volgende