Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 944] [Nergens deur noch venster open,] * Nergens deur noch venster open, Heel 't kasteel vergeefs op wacht, Want haar minnaar kwam geslopen Als een dief in diepe nacht. De aanbidlijke, zilverblonde, Geen ridder noch vorst gegunde, Droeg wuft, als geurwolk van zonde, 't Zacht bloemfloers, 't hol uitgedunde; De jonkvrouw rustte op haar sponde, Nabij was daar niets te horen. Deed nu geen wacht meer de ronde? Blies niemand van gindse toren? Hij wiens liefde 't lot beslist, Wiens begeerte 't leven kost, Kwam, tot spot van elke list, Raakte grendel, slot noch post; En wie speurde op gracht en daken, In 't gepluimde staal gedost, Of bij 't slaapvertrek moest waken, Lag van alle zorg verlost. De jonkvrouw, de elk man misgunde, De aanbidlijke, zilverblonde, Beschermd, kuis, met veler kunde, Worstelt en hijgt op haar sponde; Door zwijgen en duister bronde Die stroom die haar held kwam storen, In koude en doodslaap verloren; [p. 945] Glans die de nacht kwam doorboren Ontbood hem ter twaalfder stonde; Vertroostend, koesterend gloren Deed hem van haar hunkring konde, Doch liefde, nieuw opgezworen, Schrijnde als een brand aan zijn wonde. Wie naar eigen gril beslist, Wie komplot en Hst veracht, Zweefde als onaantastbre mist, Zocht genot in diepste nacht; Wist haar vrezen, wist haar hopen; Niets weerhield zijn raadselkracht, Nemend wat geen vorst kon kopen, Gevend wat geen stervling bracht; En ze sloeg haar armen open Voor haar minnaar in de nacht. Vorige Volgende