Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 912] Reflectief [p. 913] [De vader, een stil geleerde,] * De vader, een stil geleerde, Zijn drie zoons tot hoogvereerde Beschermer, meer dan tot vriend, Kon hun vroeg veel schoons verklaren: Wat zon, maan en sterren waren, En hoe seizoenen ontstonden; Verfoeide toch 't nietsontziend Geweld ener wereldorde, Door eigen wet ruw geschonden: 't Wreed lot van wat bloeide en dorde; Mistrouwde een doel, zó gediend. De moeder, in 't voorgevoel Van haar naadrend najaar, morde. Vaak bits en koel, plots uitbundig, Ontrustte zij donkre neigingen Dier drie - door heur felle dreigingen Van vreemde gevaren kundig. Eer 't kind nog 't geheim vermoedde Dat in hem broedde als een schande: - Die macht, waardoor zijn verlangen, Van teerheid en schroom bevangen, Tot zo sombre woede ontbrandde - Bedwelmden hem vage zangen. De nacht, sterrenklaar, en 't geurzwaar Geluk van augustus, minde Hij diep; doch plots, als ontzinde, Door 't grimmig duister verward, Luisterde hij naar nauw speurbaar Gedruis uit kamers en gangen; [p. 914] Lag raadloos, bezweet, verstard Van afschuw, met razend hart, Of rukte zich om en om. Hij voelde in de lucht een drom Vijandige spieders hangen. De Voortijd ging hem bezielen: Ontploffingen, lavastromen, In-vuur-versiste rivieren. - Schimmen van de reuzendieren Werden zijn stille vertrouwden. Vleugelvingrige reptielen; Hun wendingen boven 't schuimen Der Jurazee. Steenkoolwouden Wuifden door zijn kinderdromen: Stamvarens en stekelpluimen Van schubben- en zegelbomen. Hij mijmerde over de wonderen Der nevels, der verre zonnen, Der wezens, hun gaan en komen; - Gewoon reeds door langbegonnen Begeerten zich af te zonderen, Gehoorzaam aan zwoele luimen. Hij peinsde over leed, mislukking. De schroeiing zelf der verrukking Vervoerde hem tot verfoeiing Van de onweerstaanbre volgroeiing Waarin der kindsheid bekoring, Hem vleiend met wulpse streling, [p. 915] Hulploos teloor ging: heur blankheid, Pril en roostintig. - Die storing Der hartstochtshunkring, die speling Der liefde, vol wanhoopskrankheid, Spiedzuchtig, met wens tot blindzijn, Om 't hevig aanbeden kindzijn, Krampte onder starre verheling. Driest als de winde in de treurhaag, Heet, als een giftige geurvlaag, Doordrong droom van boze schoonheid Zijn sleur der daagse gewoonheid. Wellust, woestbruisende koortsdroom In 't rijk van angst en verandring! Dichtkunst: een woordstroom tot ban-kring. Haar lering: weelde-in-ontbering. De praalstijl der dans. Verwringing En siddring. Fantoombezwering. Stierhitsing en stierbedwinging. Vorige Volgende