Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 909] [De kleinste, in zijn kinderstoel.] * De kleinste, in zijn kinderstoel. Soms weer heldre zonneschijn, Half door 't biezen rolgordijn. Voormiddag. Ver straatgejoel. De kleine wijst naar 't behang. Daar aarzelt wat lichtgekringel Omhoog, uit hun Binnensingel. Gestamel: ‘Da bang... Da bang...!’ 't Vernielziek maar veelbewonderd Schootkindje met gouden krullen Zat eerst van 't bordje te smullen, Schrok toen: één scherp afgezonderd Vlekje huivert... Wat mag 't zijn? Scheef onder de vensterstang Kijkt een pop naar 't morsig schortje Dat hangt op 't vergeten bordje. Fijn lichtgekier, lijn bij lijn... Zon, schaduw... 't Binnengeslopen Broertje, dat hij niet verneemt, Vindt het hier ook stil en vreemd. Waarom 't gordijn maar half open? Eén van die lang-lange dagen Vol geheimzinnige dingen! Drentelen, lachen en zingen; Veel waar hij niet naar mag vragen. Wacht, hij zal 't kleintje verrassen! Vanuit zijn sponsdoos met spiegel Doet hij 't bedrieglijk gewiegel [p. 910] Vliegen, springen... maakt grimassen, Sluipende passen... hij krimpt, Siddert: hij speelt ‘Koe-A-Au’. Gesteiger! Gezwaai! Die klauw!! 't Kleintje schreeuwt, schril, rauw. Hij schimpt, Schatert... Hoor! Wie komt?... Weer glimpt Flitsglans... Weg die doos! Gauw! Gauw! Niets dan ritslig ruislig krassen Achter 't stuk behang. Nog flauw Zonlicht... In de keuken: wassen, Boendren... Heel de lucht werd grauw. Vorige Volgende