Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 863] Tovertuin 2e druk 1948 [p. 865] [Doodse stilte, na grazen en hoefgestamp.] * Doodse stilte, na grazen en hoefgestamp. Hier hadden rovers hun rokend kamp. Ze trokken weg in reeds winterse nacht. De uitgestuurde knaap was vergeefs gewacht. Hij schrok voor die plek die hij leeg hervond. Een ashoop smeulde over barre grond. Door mul zand liep een spoor, doch 't verzwond op rots. Nog bedwong hij zijn tranen met starre trots, Doolde lang onder 't glinstren der sterren rond En ontmoette een man die zijn taal verstond. Toen, tot needrig bestaan, uit een schamel gewin, Leidde deze hem in bij zijn huisgezin. Aan hun vredig bedrijf, hun vertrouwlijke toon, Raakte hij mee gewoon, als een eigen zoon. Tegen 't steilhellend erf, dat stortbeken doorspoelden, Deelde hij 't spel der kindren, die weldra hem voelden Als hun sterkere broeder, hun toevlucht en hulp. Wreevle heugnis verdween in 't geluk dezer stulp. Zijn zwerfdriften verkoelden. Doch somstijds beklom Hij een heuvel... vol hunkring, niet wetend waarom. En soms kreunde bij stormnachten 't welfsel der balken. Hij ontwaakte, en hij waande in een wagen te zwalken, Hoor: gezang, hard en hees, uit een hotsende drom. Dwars door 't vuur danste 't volk; sloeg de rinkelbom. Deernen wenkten uit vonkzwermen, loensten en woelden: Kom toch, kom! Drieste tekens, die hem bedoelden. Wou hij vluchten, zij gilden, ze huilden en joelden. [p. 866] Wanneer 't noodweer week, en de vrees verging, Wist hij nog veel uren zich vreemdeling; Volgde wegen naar somberste en eenzaamste plaatsen, Zag in poelen boomtakken en wolken weerkaatsen; Rees onthutst uit gepeins, tussen ritslende bladeren, Gelovende, dat hij gerucht hoorde naderen Van gebiedende stemmen, schurende raderen. Vorige Volgende