Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 740] [In 't zwart haar drie zwarte rozen,] * In 't zwart haar drie zwarte rozen, Zoetgeurend naar liefde en dood, Zo mocht ik 's avonds verpozen, Stil, op mijn sierlijke boot; Genoot onder 't wuivend kozen Der zefiers, en wist mij bloot Voor dreiging en toorn des bozen. - Wie zag ik, bij 't zonnerood? Ze lag of een geest haar streelde, Ze waande zich onbespied. Een spotlach speelde in haar lonken Toen ik mijn aandacht verried. Geen golf, geen blad heeft geklonken, Toch was ik plots weer alleen. Waartoe werd mij 't licht geschonken? Hoe kom ik door 't leven heen? Want sedert haat ik mijzelf. Geen spiegel houd ik mij voor. Ik wenste mij nimf of elf. 't Is of ik een schat verloor. Wee wat ik mij trots verbeeldde! Haar schoonheid, hemelse weelde, Verblindde als de zonnegloor, Onduldbaar voor mij, misdeelde. Had ik haar nimmer aanschouwd! Vol droppels als diamant Lag ze aan de waterkant [p. 741] Sneeuwblank en zomergoud. Sliep of droomde ik misschien? Ik zag haar in 't groen verglijden Als ik haar niet had gezien Hoefde ik haar niet benijden. Vorige Volgende