Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 709] [De vader stierf; toen de moeder.] * De vader stierf; toen de moeder. Wat konden 't meisje en de jongen? De zoon zou nu werken moeten Als houthakker in de bossen, De dochter werd ganzehoedster: Kou, regen, storm, hitte of donder, Zij zwierf langs vijvers en poelen, In enkle verscheurde lompen, Geschopt, geslagen door boeren, Bespat met vuilnis en modder: 't Meisje dat niemand wou zoenen. Haar broer vocht in 't bos met wolven, Die werden woester en woester. 't Werd elke dag vroeger donker, De ganzen vonden geen voedsel. Dus werd het kind heengezonden Om rijshout in 't bos te zoeken, Tot, schreiend van koude en honger, Zij 's avonds haar broer ontmoette. Hij had een hut opgetrokken, Daarin zag ze 't vuur al gloeien. Ze hoorde al 't vriendlijk geborrel, Ze merkte al de geur van koeken. ‘Hoe heb je me hier gevonden?’ ‘Daar ginds in 't woud zag ik moeder. Ik ben er niet voor geschrokken. Zij wees mij, langs diepe groeven, De weg door dit angstig donker.’ Vorige Volgende