Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 689] [Het woud was duister, en 't stormde en vroor.] * Het woud was duister, en 't stormde en vroor. Daar hielp geen huilen: ze moest er door. ‘Mooi meisje, spelend in 't hempje alleen - 't Wordt laat, haal water; ga schielijk heen.’ Ze schrok voor wat haar de stiefmoeder vroeg. ‘Tot morgen is toch in de kruik genoeg...’ ‘Een ander deed ook niet wat ik gebood. Mijn eigen zoon was 't. Ik sloeg hem dood.’ Ze duwde de deur met kracht op een kier. Door de tochtrazernij die hun tegenfloot Schudde 't haardvuur, en 't loeide als in hellenood. Ze joeg 't kind naar 't spookbos vol dol getier: Een doolhof rondom, bruisend, somber en groot. - Welk gedrocht sloot zij binnen? Geen mens en geen dier, Maar een kobold, als bloed zo rood. ‘Mooi meisje, blijf buiten in 't hempje bloot: Heel de nacht moog je dansen; kom dan weer hier; De wervelwind krijg je voor speelgenoot.’ De wervelwind greep met een sarrend plezier Haar veel te kort hempje in zijn dartele zwier Dat het sidderde en flakkerde en dwarrelde en vloog. Niet meer te houden: in zo strakke boog, [p. 690] Scheurt het op... wee o wee, 't slingert woest en vrij, 't Sierlijke hempje van dunne zij: 't Wappert haar steil boven 't hoofdje omhoog. Vorige Volgende