Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 685] [Hij leidde zijn zusje bij de hand] * Hij leidde zijn zusje bij de hand Waar ze bloemen plukte aan de vijverkant Op de weg door dat woud, dat wilde woud, Dat wilde wilde wilde woud. 't Werd avond, ze moesten bij moeder komen Maar de regen ging stromen, 't werd bitter koud. Nog vloog een vogel tussen de bomen En riep en zong diep in 't wilde woud. ‘Heb jij gehoord wat het vogeltje floot? Ga mee, deze wegen zijn goed vertrouwd.’ ‘O nee: wij verdolen, het wordt onze dood.’ ‘Dan laat ik je alleen in dit wilde woud. Ik weet een kasteel hier, eeuwen oud. We kunnen daar slapen, een enkele nacht. Rondom dat kasteel is een donkere gracht, Maar over die gracht is een brugje gebouwd. Wij slapen gerust, als dat brugje ons houdt: Hoog in de toren kunnen wij schuilen. Al horen wij klagen, al horen wij huilen - Hier komt geen roofdier van 't wilde woud.’ ‘O nee, dat kasteel daar durf ik niet heen Waar een dode ligt onder de drempelsteen. Dat wankele brugje is ook niet vertrouwd.’ ‘Dan laat ik je alleen in dit wilde woud. [p. 686] De wachter met spinrag om 't grijze haar Die gaan wij voorbij: hij wordt niets gewaar. Daar woont ook de heer van dit eenzaam woud. Hij ziet niets: hij heeft reeds te veel aanschouwd. Wij sluipen voorbij zijn strak gestaar. Ga mee, want anders verliezen we elkaar Door dit woud, door dit woud, door dit wilde woud, Dit wilde wilde wilde woud.’ In de gang, waar de regen plast en spet, In de zaal, waar de hemel binnenschouwt, Waar de wingerd hangt als een warrig net, Liggen splinters en takken van 't wilde woud. Ze vinden een trap, waar de toren moet zijn, Dan dat kamertje, veilig ingebouwd, Met een wingerd voor 't raam als een dicht gordijn: Die verbergt het gezicht over 't wilde woud. ‘O zus, deze toren heeft ons gered.’ ‘O broer, deze kamer is ons behoud.’ Ze sluimeren op een zachtschommelend bed Gewiegd bij 't geluid van dat wilde woud. Storm rukt aan de ramen met boos misbaar Om die woning waar eeuwig de stilte in rouwt, En de bladeren bruisen en zuchten zwaar Door dat woud, door dat woud, door dat wilde wilde woud. [p. 687] En de kinderen slapen nog immer daar Onder lentegroen, onder najaarsgoud, En zij dromen hun dromen van doodsgevaar Op hun dooltocht naar huis, dwars door 't wilde woud. Vorige Volgende