Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 677] [‘Van de heksendans maak ik geen vertoning] * ‘Van de heksendans maak ik geen vertoning Al kreeg ik de vrijheid ook tot beloning: - Hij hield mij veel jaren in zijn woning, Hij heeft mij misbruikt, hij heeft mij onteerd, Maar de heksendans heeft hij mij nooit geleerd.’ ‘Hij leerde je wel de heksendans. Lieg niet: het is je laatste kans. De koning wil 't zien, versta je: de koning. Wij weten de waarheid: jij danste en sprong, De man sloeg de trommel, en zong en zong.’ ‘Als hij niet zingt, en geen trommel slaat, Ben ik verlegen, en mis de maat, Want zonder bloemen vlecht niemand een krans; En als daar veel takken zijn afgebroken Dan is 't pas tijd om een vuur te stoken.’ Ze haalden haar meester de kelder uit, Ze brachten zijn trommel, en 't giftig kruid. Nu siste op de fakkel een slangentong. De man sloeg zijn roffel, en zong en zong. 't Kind zuchtte in de rookwolk, en draaide en wrong. ‘Dat kleine roofdier werd goed getemd. Ruil nu haar kleren voor 't heksenhemd. Haar hoofd gekroond met een heksenkrans. Hier vertoont ze de Dans van de Donkere Maan, Of ze zal in dat hemd op de brandstapel staan.’ [p. 678] Ze danste als een blinde, maar 't was geen dans. Ze danste of ze stierf bij die woeste glans. Ze danste op een vloer waar men rozen spreidde. Ze danste als een vlinder over een weide. Ze viel en stond op; ze gilde en schreide. ‘O koning, hadt gij deze dans nooit bevolen! Roep 't orkest, of dat niet hun trom overstemt: Klarinetten, trompetten en violen. Laat vrolijke liederen weerklinken, En breek deze ban, die zo gruwelijk beklemt.’ Ze zagen bij 't vuur haar sieraden blinken Doch uit haar ogen was 't licht gestolen. Heel 't paleis dreunde in oproer; trompet, klarinet En viool raasden bezeten; 't volk bruiste als een zee; De trom sloeg als een moker, en sleurde ieder mee. 't Werd gedrang, 't werd gevlieg, 't werd geschok en gehort, 't Werd gejacht en gejoel, maar 't gejuich duurde kort. Boven 't hels woeste feest is 't paleis ingestort. - Toen had zich de man reeds naar buiten gered Met zijn droomdanseres, met zijn tovenaarstrom; Daar beklom hij een muildier, dat klaar was gezet Voor hem en zijn pleegkind - om beiden te brengen Naar de mutsaard, waar mensen als muggen verzengen Voor hun duivelskunst, voor hun kruidenmengen, Voor hun hel-toverij, voor hun heidendom; - [p. 679] Hij tilde zijn pleegdochter met zich op 't zadel, En één dondrende slag brak tot stof die gewelven: Deed in puinval de koning, zijn hofstoet, zijn adel, Zijn livreiknechts en vrouwen onvindbaar bedelven. - Zo togen ze op reis. Niemand zag hun weerom. Vorige Volgende