Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 538] De getroffenen * De laatste vracht verdween in de schuur. De hitte drukt nog op tuin en akker. Dienstmaagden en knechten bij 't avondmaal Staken vermoeid gesprek en verhaal. Hun hoofden zijgen tegen de muur. De opperknecht Johan blijft wakker. Loden zwoelte dringt binnen door deur en luik En legert zich langs de bank, Benauwt ook de man die niet slapen kan: De zorgzame oude opperknecht Johan, Verzuurt hem het bier in zijn kleine kruik, Maakt op stal ook de paarden krank. De donder komt nader. 't Is boven 't woud. De slapers vernemen het niet. De opperknecht wil naar de paarden gaan. Hij heeft zelfs geen kracht meer om te staan. Zweet gutst hem van 't voorhoofd, klam en koud, De deur draait open, en ziet: - Daar komt (Albarmhartige God!) Margreet, De maagd, wie de bliksem ternedersloeg; Daar nadert ze door de verstikkende damp, De siddering nog van haar uiterste kramp Over 't roetig beblakerd gezicht, en gekleed In de klederen die zij droeg. [p. 539] Boven droomzwarte verten, stervensbang, Wisselt nacht en licht, wijd en zijd. Bij de opkomende bui, 't eerste stormgeween, Sluipt Margreet langs de knikkende sluimeraars heen. Zij rukt van de wolken een bliksemslang Met een slag, die de tafel splijt. Heel 't vertrek laait op in één woeste dag. Hoog wappert het langs de wand. Nu is Margreet niet meer alleen. Zij gillen. De wereld ploft ineen. Zo klonk ook haar gil door de donderslag, En allen zijn zwartgebrand. Naar Schüler Vorige Volgende