Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 525] XX * Wie kan zulk een burcht begeren? Zie de ringmuur, zie de kelder Met een put vol walglijk water. Mooglijk, in vervlogen tijden, Bloeide hier 't geboomte lieflijk, Zongen vogels op de twijgen Dier thans blaadren-arme heesters. 't Is of ik, hier eenzaam lopend, Krom ga door des konings vloek. Deze vensters blikten anders Toen hij zelf nog wandlen mocht. Op de nacht na 't laatste rouwfeest Beurde ik boven 't morlend vocht Van de put mijn zwaard, en slaakte 't, Wachtte een antwoord, maar vergeefs. Twijflend of mij niemand zag Zocht ik uitweg. Waar de deur was Hoorde ik ras 't gedruis van stemmen Achter vast en hol beschot. Niemand kwam. Ik dorst niet roepen. Uren kropen. 't Werd geen dag. Eindlijk, door vergroezeld kleurglas, Heb ik 't klein vertrek ontwaard. Ledig was de schouw. Daarnevens Lag de koning opgebaard In een hoek vol rag en stof. Vorige Volgende