Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 402] Het offer * Wie de hel haar buit wou roven, Oogst van drab en distien garend, Wacht zijn duif nog eens van boven. Ver naar 't klarend westen starend, Wit van 't ijs van 't firmament, Zwicht hij dwepend; - purperstrepend Slicht Jehova's legertent. Dicht van slepend floers omschoven, Voor de stad met hechte vesten, Scheemren loom olijvenhoven, Wijl op nesten Grof misbarend Broedsel wrevelt; Wijl in twijgen, Dauw-omneveld, Die gevloekte vijgen nijgen, Satan prevelt: - 'Man, van zwarter dorst bedarend Dan de vuigste deernen lesten! Aas van steengrond, gier en arend! Hart en sfeer zult gij verpesten, Rijkling, vorst en priester mesten. Slijkbesmeurd, bezweet, bestoven, Moog u hoer en moorder loven, Droef en moe, verschopt ervarend Hoe om 't hoofd waar aura's doven Doornen resten. [p. 403] 't Spook, dat star ontastbaar standhoudt, Heerser, Schepper, ook des Bozen, Dat in mij zijn kind miskent, Plant zijn slaaf, tot beeld verkozen, Aan 't embleem, 't onsterflijk schandhout, Op de doodsberg, 't monument. Toorn, die niets ontziend of sparend, Eigen eer in 't maaksel schendt, Heeft zijn taak der wraak volend. Dat hier wijzen Vroom verpozen, Uit uw tranen paarlen rijgen; Dat zeeghaftig kerken rijzen, Vrucht van ijver, eeuwen strevens, Waar uw zuchten ijdel stijgen. Niets verhevens wast meer, nevens Wat hun onmacht bruut verpovert. Losgehouwen, kaal ontloverd Spijs van paus en duivel tevens, Krank, door vuil gespuis veroverd, Rot als kruis de boom des levens. [p. 404] Wierook spot met stank van krijgen, Streelt uw armoe, tovert rozen, Heul en troost voor hulpelozen; Diep in sombre praalgebouwen, Immer mijn gelaat ontwarend, Zult gij 't masker gans doorschouwen. Heimlijk, stom naar 't sterrenzwijgen, Blijft uw hunkring menslijk hijgen, Krom voor moedwil, monsters barend Bij 't getril der treurflambouwen.' Vorige Volgende