Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 157] Voorspook * Een wagen met ontstoken stralenbronnen. Onafgebroken schalt zijn vogelschreeuw. Slechts vlokgewervel. Nergens horizonnen. Een stad wordt zichtbaar achter storm en sneeuw. Fonteinen stoom. En rilling veler fluiten. En hekken langs gedrangen langs perrons, Wagons, die driftig openen en sluiten, Elkander stuitend met een bufferbons. Een dwarse weg in aanleg. Stapels kluiten. Gebouwen waar zijn adem tegen schokt. Een brug, van kruiselingse bouten: ruiten, Waaronder water tuimelt, schuimbevlokt. Dan open stegen. Keien. Kerkhoflanen, Seinwachten, waar de leegte herbegint, Lantarens, welke jachten sneeuw betranen, En weder nacht, en harde winterwind. Een stem, die rammelt om gesloten ramen, Die tevens noodkreet en gefluister is. Een boomrij stamelt steeds herhaalde namen. De heide daalt in steile duisternis. -------------------- [p. 158] Gewas, waarop zijn schijnselwerpers ogen, Verdwijnt, gescheiden met een bladernest, Met as en roet en raderen: verbogen Verbrijzeld staal: eens andren renners rest. Het rompstuk. Nikkel. Rubberloze velgen Die hangen aan de helling. Splinters glas, Versmolten, door de kolk van 't alverdelgen Verzogen. Golven doodgeschrompeld gras. Een korte stilte. - 's Motors roffelslagen. Verwijderd snort zijn galm van 't heuvelfort. Reeds remt, in hachelijke zwaai, de wagen, Ter plaatse, waar dees andr' is afgestort. 't Gevaarte, deels verkoold en deels vergruizeld! 't Vernevelt! Het bezwijkt gelijk een spook! Een smak! Een slagboom! De bestuurder duizelt. Uit reten sijpelt vocht en kronkelt rook. Een schrijning buldert onder sneeuwgordijnen, Verblind met bochtig, snelvertakkend lint. Een doodskoorts van krankzinnig schrille pijnen. Het puin verslingert in de winterwind. Vorige Volgende