Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 77] Lofzangen 1923 [p. 79] De machtige * Al buigt men voor een afgod neer, Men dient slechts Eén: slechts Eén is Heer, En wie zichzelf gebieder acht Blijft enkel 't werktuig dezer Macht. Want God, uit Wien ook wij bestaan, Noemt elke ziel Zijn onderdaan, En 't wereldruim Zijn koninkrijk - Hij heerst, Zichzelve alleen gelijk. Dit hecht geheel, door Hem bereid, Verkondigt Zijn Ontzaglijkheid, En ook wat zulks onwaardig schijnt, Volbrengt een doel, door Hem omlijnd. Aan Hem de dank, aan Hem de lof: Zijn beeld is daar, gedrukt in 't stof, Aldus, dat wij de taal verstaan - Wij roepen Hem vol eerbied aan. Vergeefs of 't mensdom wierook brandt En gunsten smeekt uit onverstand - Dees drieste waan vervoert Hem niet: Zijn wijsheid spreekt in 't geen geschiedt. Door Zijn beraad, en Hem ter eer, Leeft al wat leeft, en sterft het weer. Met Hem treedt geen in 't minst geschil: Wie Hem erkent, erkent Zijn wil. Vorige Volgende