Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 60] Laatste blik * Boomgeraamten, welke spruiten strekken. Klagende vertrekken. 't Weerlicht is langs 't poortplein ingeslagen, Tegen hekken roesten sloten. Goten lekken. Hier verborg ik haar, bebloed. Duisternis genoeg om alles te bedekken. Van mijn daad werd niets vermoed. Kon ik dit verdragen? - Enig wezen waar mijn ogen ooit in zagen, Hebt gij mij vergiffenis gegeven In mijn dromen, met uw lach? Dat ik zelfs bij dag In mijn wakend leven U nog eenmaal zag? Langs de deuren waar ik overnachtte Hoorde ik haar voorbijgaan. Onverwachte Huivering. - Ik trachtte Heimelijk haar na te rennen. 't Wás de vrouw, Die ik aan haar schaduw zelfs herkennen zou. Zulk een woede van verkrampt begeren Voelde ik nooit mijn zenuwen verteren. [p. 61] Langs de vijvers, langs de trappen van een hoekgebouw Bleef zij zichtbaar, om te wenken Of ik naad'ren wou. Maar in mijn onzalig denken Was geen plaats meer. Mijn wijd-open ogen Worstelden in onvermogen Met het wemelen der mensenmassa's, en begrepen Dat zij zo niet waren voorgelogen; Dat geen waan, geen schepping zelfs van zó langdurig dwepen Zo mijn zinnen op kon zwepen. - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - Maar zij was mij reddeloos ontvlogen. Vorige Volgende