Verzamelde gedichten(1993)–Hendrik de Vries– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 12] III De aarde in waanzinsangst * Gesternte suist in bange noden. En hijgend spoedt zijn volk ter vlucht. 't Heelal, dat hoger heersers ducht, Dorst Wreedheid, Dwang en Drift vergoden Door heidense offerstank, doch doden Herrijzen, wild van oorlogzucht, Om 't moordziek priesterdom te weren Met kracht, aleer dit gruwel stijg; En gans de wereldruimte, in krijg Ontstoken, zwaait haar zonneheiren Vernielend voort, en walmt verwoed Uit ijz'ren monsters. Smartlijk sterven Door hagel, gruis en stof de verven Der bliksemende hemelstoet. Ons nimmer strafloos aardrijk boet Ontwricht in hellenood zijn zonden, Of zwicht voor gloed uit oorlogsmonden. Zijn briesend schimmenleger broedt Op 't veld, en buldert, in paleizen Omwaasd, en rookgevaarten rijzen Door vlammen onder gesels roet, Die, rood uit blikkerende branden Te midden van haar nacht ontstaan, De schijf der bloedbelopen maan Versombren door omgloeide banden, En woest gelijk een storm verglom De Melkweg. Tijgerogen blaken In doodskramp, door graniet op daken Gespiegeld, doch verdelgend klom [p. 13] Een duis'tre straal uit 's bodems krochten. De hemel bonst, en 't mensdom steunt In koorts, tot schuim bij donders kreunt Of dreunt aan kromme woudgedrochten, Of havens beukt, die 't moe doorstaan. Met gassen worgt een rots-vulkaan Zijn dal, en, wijl vernielers wrochten In vlammen, schiep verderf zich baan. - Gebergten, welke schaduw slaan Op 't grauw der droeve en stomme dorpen, Verbergen gloed, vanwaar, geworpen Uit steigers, plots een schrikb're vaan Gesteenten schiet naar git-kastelen. Der goden vorst, verwoed en gram Op steden, doet zijn weerlichtsvlam 't Uitzinnig zwerk met bloed penselen; Doch overdolle kracht ontstak De ruimten, zwart van zonde, en brak Haar trots - ontsmet de sfeer, gezwollen Door boosheid, bruist, en slingert brand, Eer flarden rook op rotsen, strand En zee het rouw'lijk floers ontrollen Om al, wat 's Hoogsten Kroon verkracht. En veilig voor d'Ontzetb're Macht, Doch blind voor God, en immer bloedend In stilte, rest een bang geslacht, Niet stervend, noch het Heil bevroedend Dat heerste in 't vurig worstelspel: Zijn Schepper, ondoorgrond'lijk broedend Met Zonde op leegten, aarde en hel. Vorige Volgende