Dit alles heeft haar eerst gekwetst en verbitterd, toen in zich
doen opsluiten.....
- Is zij niet wat.....
Ada zag hem aan.
- Capricieus, vroeg hij weifelend.
- O neen, ik bewonder juist altijd haar standvastigheid, zij laat
zich nooit van den weg afbrengen.
- Dat kan stijfhoofdigheid worden..... ik geloof niet dat zij
spoedig voor iets zou zwichten.
- Niet om drang van buiten, neen; alleen als het uit haar zelve komt
en zij overtuigd is. Ach, ik benijd hare kracht!
- Kracht is zeker een deugd, maar zij wordt wel eens hardheid. Zij
schijnt mij wat hard, niet buigzaam genoeg, niet gevoelig.
- O, noem haar niet ongevoelig! zij heeft een gemoed als goud.
- Dus schitterend, maar..... hard.
- Goud is niet hard, zei ze met een glimlach, - het is smedig, -
maar daar behoort eene fijne hand toe. Neen, als zij hard schijnt, dan is het
omdat zij zich tegen zoo veel leed en miskenning en ontgoocheling heeft willen
harden. Als zij mij mijne te groote weekelijkheid verweet, zei