| |
| |
| |
XVI.
Marciana, welke wij dien avond met Askol in drukke
gedachtenwisseling gezien hebben, had met hem eenige afspraken gemaakt voor het
feest dat in zijn atelier voor Salviati zou gegeven worden. Zij hadden
besproken er een klassiek feest van te maken, waar allen in antieke kleeding
zouden verschijnen. Askol's ruime werkplaats in de thermen van Diocletianus
bood daarvoor eene eenige gelegenheid die hare klassieke vormen en omgeving
medebracht. Marciana had met Askol eene vertooning verzonnen en er eenige
coupletten voor gedicht. Vrienden van den beeldhouwer en eenige vrouwen en
meisjes onder zijne amerikaansche en duitsche bekenden zouden daaraan mededoen.
Gewoon zich vrij te bewegen, ging zij nu op een morgen uit, wenkte een
vetturino op de Piazza di Spagna en liet zich naar de thermen van Diocletianus
rijden. Zij vond | |
| |
Askol in het beneden atelier, druk bezig met het
boetseeren aan zijne Amazonegroep.
- Ha! zei Askol, vroolijk verrast, - scusate, ik kan u geen hand
geven, zij zit vol klei, maar mag ik u mijn elboog aanbieden.
Marciana drukte die lachend.
- Mooi, het wordt mooi!
En Askol tilde de natte doeken op van de geheele Amazonefiguur, die
nu in de pracht van haar schoon lichaam zichtbaar was. Als artisten spraken zij
vrijmoedig over hare vormen. Marciana loofde die, Askol was echter gansch
mistroostig.
- Ja, het zou iets goeds kunnen worden, iets meer dan gewoons; de
houding, de uitdrukking zijn geslaagd en niet gemeen - maar met de armen en
schouders, en dien voet, ben ik verlegen. O, gij kent al de ellenden niet van
ons beeldhouwers. Goede modellen, van vrouwen vooral, kunnen wij zoo moeilijk
krijgen, en toch, wij kunnen de lichaamsvormen niet uit het hoofd maken. Laat
ik het maar eens vrij mogen zeggen, gij begrijpt dat de vrouwen die daarvoor te
vinden zijn niet altijd edel en vooral ongerept van vormen zijn; de handen zijn
zelden | |
| |
edel; zie, die voet is onschoon, die arm en de aanhechting
aan den schouder zijn vulgair; wil men ze schooner maken, dan moet men of de
oude voorbeelden navolgen of idealiseeren, en dan wordt men zoo spoedig
conventioneel. Ik wilde iets edels individueels hebben, om mijn werk te
verheffen boven het duizendmaal geziene. Ach, het gelukt mij niet.
Marciana was intusschen gaan zitten, nadat zij de groep van alle
zijden was omgegaan. Zij zat in verrukking, want, ondanks Askol's
ontevredenheid met een deel van zijn werk, was de groep wonderschoon in hare
lijnen.
- Welk eene macht, om uit de stof zulke vormen op te bouwen, of, zoo
als de God van
Michelangelo in de Sistina, met den vinger
uit de aarde op te roepen! Ik zie dat gij leeft in de buurt van de Sixtijnsche
scheppingswonderen. En toch weer anders dan Michelangelo's titanen. Deze vrouw
is geheel modern, of liever eene moderne schepping van den geest. Neen, Askol,
dit werk vestigt uw naam voor goed; gij hebt noch nooit zoo iets gewrocht. Gij
hebt iets geheel eigens, buitengewoons gemaakt.
- O neen, zei Askol, - ja, dat kon, dat | |
| |
moest, maar het zal niet. Zie, dit en dat, die vormen zijn gemeen; ik
zie en droom hoe het moest, maar, zoo als ik zei, men kan geen beeld maken uit
de gedachte alleen, men heeft eene edele werkelijkheid als voorbeeld noodig.
Maar hoe kom ik daar aan? Ook dit zal weer half werk blijven; ik zal den krans
niet grijpen, dien gij in de verte voor mij doet schitteren.
Marciana zat te peinzen. Op eens sprak zij:
- Wat was dat ook weer in de oudheid, dat de vrouwen ergens zich
eenen beeldhouwer aanboden om voor hem te poseeren?
- Dat was voor een schilder, voor Zeuxis, zei Askol, maar voegde er
met een zucht bij:
- Ach, daarom alleen zijn die antieken zoo ver boven ons! Thans zou
geen eerbare vrouw dat doen.
En hij wierp mismoedig een stuk klei weg dat hij in de hand had
rondgedraaid, nam den arm van de dook waarmede hij gehecht was en wierp hem in
een hoek, waar de klei als een verminkte hoop neerviel. Hij streek de hand door
de haren en over zijn voorhoofd, hield ze voor zijne oogen en bleef in
afmatting zitten.
Marciana had eene groote bewondering voor Askol's talent. Zij deelde
in de vorderingen van | |
| |
dit werk, waaraan al de roem en de toekomst
hing van den jongen man.
Zij zaten beiden zonder een woord te spreken.
Als langzaam ontwakende sloeg Marciana de oogen op en zei:
- Askol!
Hij liet de hand van zijne oogen zinken en zag op.
- Askol! herhaalde zij; zij zag hem eene pooze aan en met kloppende
borst vervolgde zij:
- Ik bewonder uw talent; ik weet, ik voel dat er in u
eene groote, eene heerlijke toekomst ligt; ik weet ook dat zij voor een
kunstenaar van een enkel schitterend werk afhangt. Ik zie dat dit zulk een werk
zal, moet worden. Ik zie de toekomst van een kunstenaarsleven en den
invloed dien hij op de kunst kan uitoefenen aan een zijden draad hangen. Want
zoodra de kunstenaar wanhoopt, is hij den vermetelen trots kwijt dien hij
noodig heeft om iets groots te maken.
Haar lichte oogen stonden open en glansden en er lag op hare lippen
de trotsche bocht van die der Juno Ludovisi.
- Askol, eene vraag, eene stoutmoedige, | |
| |
vrijpostige
vraag, die ik aan u alleen durf doen.
Hij zag verbaasd, half bevreesd; hij beefde; hij vermoedde iets dat
hij niet durfde, in de verste verte, vermoeden.
- En?
- Hebt gij mij lief?
Askol had iets anders verwacht en daalde uit de hooge sfeeren neder
tot iets zeer gewoons.
- Marciana, hoe kan een man u niet liefhebben.
Zij stond op en stampte driftig met haar voet.
- God, hoe kunt gij mannen toch altijd zoo ellendig laf en banaal
zijn. Ik meende iets anders, iets zeer ernstigs, iets gevaarlijks, onmogelijks
bijna; iets dat de eerste platte geest als iets gemeens zou duiden, maar dat
ik durf, omdat ik weet dat het edel is en omdat mijn godsdienst in
den hoogen ernst van alle schoonheid ligt; iets dat ik wil, omdat ik wil dat
gij iets groots maakt, niet om u maar om de heilige kunst, en dat wilde ik
omdat, omdat..... ik nu eenmaal ik ben. Maar welaan, dan hoeft het niet.
Vaarwel.
Askol nam hare hand en vleide en bad om vergeving.
- Mag ik u dan iets vragen?
| |
| |
Marciana knikte toestemmend.
- Wat meendet gij met die vraag?
- Ik wilde weten of gij mij als goede vriendin, ronduit als
kameraad, vriendschap toedraagt; - dan wel of gij mij zoudt willen beminnen,
wellicht mijne hand winnen, en..... kom, ronduit gezegd, wij zijn kunstenaars
onder ons, en of gij mij aanziet met begeerte.
De ongewone toestand, de kracht, de ernst van Marciana's blik en
toon voerden Askol weer op de hoogte.
- Welnu, Marciana, wij zijn al drie jaren vertrouwde vrienden; ik
moet noch eens zeggen, maar ditmaal zonder banaliteit, geen man of hij moet
iets voor u voelen. En toch, ik zal u de waarheid zeggen, oprecht, ik zoek uwe
hand noch uwe liefde, en als ik zeg, dat ik uwe schoonheid bewonder, en gij
voor mij de heerlijkst gevormde gestalte hebt, ik zie die alleen als
kunstenaar; - mijn hart en mijn trouw zijn elders. Gelooft gij mij?
- Ik geloof u, zei Marciana hem streng in de oogen ziende, - gij
spreekt waarheid, gij zijt te veel een man om dat niet te doen.
Welnu, ik weet wat gij noodig hebt, maar | |
| |
mij nooit
zoudt durven vragen - en ook niet zoudt mogen vragen. Ik weet, waartoe dwaze
bedeesdheid onder kunstenaars, - dat ik schoone vormen heb. Gij kunt mij
krijgen voor wat gij in uwe Amazone noodig hebt. Ik beschouw dit als een heilig
offer aan de kunst.
Askol bloosde; Marciana niet. Maar de tranen sprongen hem in de
oogen en hij had wel aan hare knieën willen vallen. Hij klemde hare hand
in de zijne en stamelde:
- Dank, duizendmaal dank, beste vriendin, beste kameraad.
Er kon hierna niets meer gezegd worden. Er zijn heroische daden die
men doet, maar zonder ze te bespreken. Het scheen ook alsof beiden gevoelden
dat dit eene zaak moest blijven ver boven de gewone reëele zaken, dat zij
eene ideale hoogte moest behouden, die door een enkel woord naar omlaag zou
worden gehaald en door welke deze daad daarna weer als eene mythe moest worden
tot onwerkelijkheid.
Marciana zeide alleen dit:
- Askol, gij weet dat niemand in de gewone wereld, waar men de
heilige hoogheid der kunst niet kent, iets zou begrijpen van wat mij hiertoe
| |
| |
dreef. Uw hand dus op de volstrekte geheimhouding en - later zij
het ook voor ons vergeten en ongeschied. Zend mij 's avonds een
witte lelie en den volgenden morgen kom ik.
Marciana ging heen. Onbewust was zij van wat er buiten haar was; zij
voelde den grond niet. Eene trotsche verheffing vervulde haar geheel. De
Amazone had kracht en haar adel was meesteres boven al het lagere.
|
|