| |
| |
| |
X.
Van Walborch had eene warme genegenheid voor Aisma opgevat. Zijn
mannelijk, open karakter, zijn gunstig uiterlijk en beschaafd wezen hadden hem
ingenomen en zijn buitengewoon talent hem vervuld van bewondering. Hij zag in
hem het jeugdige vuur en de heerlijke kunstgaaf op het punt van overgang om te
rijpen tot het volkomen meesterschap van den mannelijken leeftijd. Hij zag de
overblijfselen van strijd in gemoed en strijd in kunststreven, die noch alleen
de laatste loutering noodig hadden om hem de volle kracht en de zelfbewustheid
te doen bereiken; en hij voelde zich aangetrokken om met zijne ervaring daartoe
mede te werken. Zelf boven den strijd verheven en in rustig zelfbezit, werd het
zijn lust dit schoone leven winst te laten doen met wat hij voor zich had
veroverd, zoo als het zijn streven was geweest zijne als eene | |
| |
dochter geliefde Marciana te steunen, te leiden en gelukkig te maken.
Hij was een zoon uit een oud historiesch geslacht, zijn vader een
aanhanger van het vaderlijk regeerstelsel geweest. Maar toen hij zelf als man
optrad, had dit stelsel zijn levenseind bereikt; nieuwe denkbeelden eischten
hunne verwezenlijking in de maatschappij. Als alle nieuwe denkbeelden kwamen
dezen niet voort uit de aristokratische maar uit de demokratisohe kringen der
maatschappij. Zij traden op met eischen waarvoor het algemeen noch niet geheel
rijp was, maar hij begreep dat het algemeen, dat die eischen voelde, daarvoor
vatbaar gemaakt moest worden. Hij klampte zich niet vast aan het behoud van het
oude; wat er goeds in was wilde hij bewaren, maar zag dat nieuwe vormen
onontbeerlijk waren geworden, en dat zij, die de aristokratie der vormen uit
hunne geboorte bezaten, ook in de nieuwe denkbeelden de aristokratie des
geestes moesten handhaven en vertegenwoordigen. Wanneer de demokratie aan hare
eigene leiders wordt overgelaten, loopen poësie en idealisme gevaar, want
poësie en idealisme zijn aristokratiesch van nature.
| |
| |
Daarom stelde hij zich onder de hoofden der beweging
naar vrijheid. Gedurende zijnen mannelijken leeftijd gaf hij aan de praktische
werkzaamheid zijne beste krachten. Maar er kwam een tijd waarin de politiek hem
begon tegen te staan. Waar een staat is, voorzeker, is staatkunde noodig en het
is niet gelukkig als de edelst georganiseerde geesten zich aan hare uitoefening
onttrekken. Nochtans, er ligt een noodlot op de politiek, dat haar bij tijden
doet ontaarden in kleine intrigues; de groote beginselen worden
personenkwesties en het is moeilijk en bijna onmogelijk zich zijn leven lang in
al die verwikkelingen zuiver te houden. Vroeger of later, allengs worden zelfs
de besten aangestoken en ontwijd. Hij had het zijne gedaan, zijn deel
levenskracht ten gemeenen beste gegeven, maar hij meende niet verplicht te
wezen zijn gansche leven in dezen dampkring door te brengen. Uit den strijd in
de praktijk en het alledaagsche had hij zijn idealisme gered en menschenhaat
noch cynisme medegebracht, gelijk zoo vaak geschiedt. De aesthesis herbloeide
in zijn gemoed. Hij was meester in de rechten maar ook doctor in de letteren,
zoo als in vroegere tijden en zelfs tot | |
| |
vóor een
vijftigtal jaren bij de uitstekendsten gewoonte was. Sints dien tijd werden ook
dezen weder gescheiden. De mannen van rechten en staatswetenschappen blijven
vreemd aan de letterkundige en aesthetische beschaving, en de mannen der
litteraire studiën begrenzen hunne humaniora binnen wetenschap zonder
kunst en vormen eene kaste die vakstudie beoefent. De letterkundige wetenschap
door kunst te adelen en te verheffen, de kennis te laten medewerken aan de
aesthetische voortbrenging, dat heeten zij vaak dilettantisme. Verdiept in de
anatomie der taal, werken zij niet mede tot het vormen van geesten bezield voor
poësie en natuur. Het bezwaar ligt natuurlijk niet hierin dat zij de taal
en letteren als wetenschap behandelen, - ook de zulken bewijzen de gewichtigste
diensten - maar het nadeel is dit dat vaak bij anderen de samensmelting van
aesthesis en wetenschap belemmerd wordt, de letteren en kunsten beroofd van
haren onmisbaren, klassiek wetenschappelijken grond - want de bellettristen
vormen zich meest buiten dezen - en aldus wetenschap en kunst gevaar loopen van
elkander te vervreemden.
Van Walborch was noch een jonger uit de | |
| |
school
van Bake,
Geel, van
Limburg Brouwer, waarin de krachtig
klassieke grondslag den geest strengen eenvoud gaf en den smaak attiesch zout;
de school die thans weer zoo zeer noodzakelijk is bij het verval der klassiek
in de opvoeding.
Hij was noch een goede oude humanist, die de eenheid zocht, voor
wien poësie geene loutere fantasie is, maar hoogere kennis, van
werkelijkheid noch ideaal vervreemd.
Reeds als student had hij, bij de beoefening van het romeinsche
recht, de vele plaatsen aangeteekend die daarin over kunst en antiquiteiten
licht geven. Bij zijne studie van Demosthenes was,
nevens de rechterlijke, ook de letterkundige zijde steeds in het oog
gehouden.
Er kwam in de staatkunde eene krisis waarin hij begon te walgen van
de kleingeestigheid en de zege van onwaarheid en onrecht, het benadeelen van de
edelste vrijzinnige beginselen. De vierde stand drong luidruchtig op en liet
zijne voorbarige eischen schetteren. Als hij niet meêdeed met het plebs,
verweet men hem dat hij een verkapte aristokraat was, een verouderde liberaal.
Hij vond het geen gewenscht gevolg | |
| |
van de vrijheid als de eerste
pennehouder de beste alle problemen van politiek, kunst en wijsbegeerte
bedilde; als iedere straatjongen tot zijnen meerdere zei: loop naar de maan.
Humanist van beschaving, was hij ook humaan in den hoogsten zin, met een hart
voor al de nooden der menschen, altijd begrijpend en verontschuldigend, eerst
het goede vermoedend bij ieder en als het kwade bewezen was zacht in zijn
oordeel. Hij wist, dat de mensch dwalen kan zoo lang hij leeft, dat alles
betrekkelijk is, het goede zowel als het kwade, en dat falen eene noodzakelijke
voorwaarde is om een hoogeren trap te bereiken. Alle menschen gelijk - hm - zei
hij met den fijnen glimlach die hem eigen was; gelijk uit een zoölogiesch
oogpunt, gelijk voor alle mogelijkheden, maar alle mogelijkheden verwezenlijken
zich niet voor ieder. Ouders, bloed, kring, omstandigheden bepalen die
mogelijkheden. Voor ieder gelijk recht, - burgerlijk, zeker; maar in wijsgeerig
opzicht? Geeft diepe studie, hooge en fijne geestbeschaving niet soms noch
andere aanspraken aan hem die ze bezit, dan aan hem die aan de stof gebonden de
slaaf is van zijn zwoegen voor het dagelijksch onder- | |
| |
houd? De
menschen zijn niet gelijk, er is meer en minder. Wij minachten de
minderen daarom niet; overal zijn edele harten; eer ze, omdat zij edel zijn,
niet om eene theorie van adel of demos.
Toen hij de vijftig voorbij was had hij zijnen meesterstitel laten
varen voor den doctorstitel. Ik heb mijne toga in den tempel van Themis
opgehangen, zei hij, zoo als de zeeman van Horatius
zijne natte kleederen in dien van Neptunus
Votiva paries indicat uvida
Sints een tiental jaren leefde hij in zijne oude schrijvers en de
oude kunst, beatus, procul negotiis, gelukkig, buiten ambtswerk. In de
laatste jaren ging hij gewoonlijk eenige maanden in Italië doorbrengen en
Rome was zijn geliefd oord geworden - het middenpunt der wereld,
zeide hij, waarin het moederland Hellas praktiesch en modern geworden is voor
geheel de wereld. Hij was een hartstochtelijk Horatianer en kende het werk
diens meeesters van den eleganten vorm en de fijne wereldwijsheid van buiten.
Horatius noemde hij zijnen lijfarts en hij had | |
| |
steeds een recept
uit diens kunst- en levensleer bij de hand.
Met al deze beginselen was hij Marciana's leermeester geweest zoo
lang zij, nadat de dood haar niet gelukkig huwelijk ontbonden had, bij hem
woonde. Daar hij ongehuwd was en bleef, was de schikking om samen te wonen en
te reizen beiden zeer welkom. Hij had haar de horatiaansche gelijkmoedigheid in
alle moeilijkheden, de aequa mens rebus in arduis, gepredikt en de
blijmoedigheid die daaruit voortspruit. Hij was geen stoicijn en bestreed het
stoiesch- of spartaansch-willen-zijn, waarmede Marciana haren strijd trachtte
op te lossen, hare niet bereikte idealen poogde te temmen. Meer dan zijne
praecepten uit Horatius was het echter zeker zijne teedere vriendschap die hen
verbond. De wereld vond het vroeger niet zoo geheel ondenkbaar dat een inniger
band hen zou vereenigen. Maar van Walborch's fijne en kiesche geest achtte het
egoisme dit zoo veel jeugdiger leven, dat hij noch voor hooger voldoening
vatbaar achtte, aan het zijne voorgoed vast te knoopen, en dit denkbeeld bleef
van zijne vaderlijke liefde verwijderd. Zij van hare zijde vond deze verhouding
| |
| |
zeer welkom; zij had zich met ijzeren wil voorgenomen aan geene
huwelijksbegoochelingen ooit meer toe te geven. Daarom had hij haar vroeger
eens, toen zij op het Capitool de gewonde Amazone bewonderden, met dit beeld
vergeleken, en lachend had zij dit aangenomen: de wond is gesloten, had zij
gezegd, maar, Amazone, ja!
En zoo leefden zij in de gelukkigste vriendschap, zij volkomen vrij
in al hare bewegingen en hare levenswijs, meesteres over hare daden en haar
gemoed.
|
|