| |
| |
| |
VII.
De heer van Walborch was met zijn gezelschap weer
naar Rome vertrokken, waar zij op de Piazza di Spagna eenige kamers
bewoonden, terwijl Ada de hare in een pension, een van die wereldlijke
kloosters van alleen reizende dames, opzocht en Salviati naar zijn hooggelegen
kamertje strompelde in een vervallen paleis. Aisma wilde noch eenige dagen
in Pompeï studeeren.
Hij ging met den trein daarheen. Station Pompeï! Wonderlijke
klank. Pompeï, Pompeï, Pompeï! roepen de conducteurs die de
portieren open werpen, zoo als ze bij ons Piet-Gijzen-brug roepen. Maar
nauwelijks is men de hooge wallen, met de duizende paarschgebloemde raneia's
begroeid, en de porta della Marina doorgegaan, of de nieuwe wereld maakt plaats
voor de oude.
Aangrijpend is die eerste aanblik, als de voet | |
| |
des
levende de zelfde bestrating drukt, waarover de voet der ouden heenging.
Wondervolle stad, van wier huizen als met de zeisen des tijds al de
bovenverdiepingen zijn afgesneden, en die nu geheel open liggen, zoodat in
ieder huis de blauwe hemel schijnt. Aisma wilde geheel indringen in het oude
leven dier stad. Wat de beoefening van boeken en monumenten geven kan, daarvan
had hij reeds het beste deel in zich opgenomen, maar hij wilde het oude leven
zelf voor zich opwekken; wandelen, slapen, droomen, eten te midden dier eigen
wanden, waar de Romein woonde, de eigen lavablokken van het plaveisel betreden
waarop hun voet of schoenzool rustte, waarin hun wagenwiel zijn spoor liet;
denken bij het eigen impluvium waar zij zaten en lucht en gezellige gesprekken
genoten, teekenen met zijn schetsboek op den eigen wit marmeren tafelvoet,
aangezien door de eigen figuren der wandbeschildering die hier op de voor
achttien eeuwen levenden neerzagen.
Hij doolde door de straten, over de oude overstapsteenen, langs de
kleine winkels, in de eens bebloemde tuintjes; las de opschriften van allerlei
aard, - aanbevelingen bij eene verkiezing, | |
| |
spottende schrappen van
eenen pompejaanschen straatjongen, uitboezemingen van liefde. Waar hij den
telkens voorkomenden naam
Holconius zag, dacht hij lachend aan
Marciana's opmerking: die Holconius is de markies de Carabas - of als gij wilt,
de Torlonia van Pompeï. In de casa della fontana piccola schilderde hij
nauwkeurig het allerliefste fonteintje met bontkleurig mozaiek en schelpen.
Buiten de poort in de straat der graven maakte hij éene zonnige studie
na de halfronde zitbank met gebeeldhouwde leuning, waarop hij een paar
figuurtjes wilde doen liggen, wat een heerlijk tafereel kon worden. Dan zat hij
uren in eene straat en zijne verbeelding verlevendigde haar met tal van
beeldjes, wandelaars, bloemverkoopsters, met opene winkels en toonbank waaraan
men handel dreef.
Eens zat hij in die herberg welker muren eenig grof schilderwerk
vertoonen, dat de gasten en wat zij spraken er als fotografiesch op
verduurzaamde. Daar zaten twee herbergbezoekers te dobbelen.
- Ik kom uit, zegt de een.
- Neen, zegt de ander.
- Drie.
| |
| |
- Twee.
- Uit.
Maar dan krijgen zij twist, zoo als wij op een tweede tafereel
zien.
- Neen, geen twee.
- Voor mij.
- Drie.
- Ik.
- Voort, leugenaar, ik was het.
Noch een paar beeldjes; zij slaan er nu op los, maar de waard schiet
toe, jaagt ze de deur uit en roept hen na:
- Er uit, ga buiten vechten.
Dat alles staat noch op deze muren geschilderd en geschreven.
Met zijne gaaf om zich in het oude leven in te denken, ontwierp hij
van dit lustige volkstooneeltje eene aardige teekening.
Op een van zijne dolende tochten doorzocht hij en teekende zeer
nauwkeurig allerlei kleine bizonderheden in een huis in de regio VI Via nona en
daar trof hem een opschrift op den muur:
Odero se potero, se non, invitus amabo. Haten, dat zal ik als 't kan, zoo niet - haar minnen, mijns
ondanks.
| |
| |
Het was eene dier uitboezemingen van liefdeswee, zoo
als men daar vaak op de muren aantreft. Hij glimlachte om het zonderlinge lot
dat zulk eene vluchtige zucht achttien honderd jaren bewaard heeft, maar de
regel bleef hem in de ooren suizen, en hij dacht door eene onwillekeurige
gedachtenreeks aan de schoone vrouw, die hem reeds veel belang inboezemde en
die telkens door zijne verbeelding zweefde als een pompejaansch beeldje aan den
wand. Odero, se potero, haten, nu dat is te sterk, daar is geen
reden toe, maar, dus vertaalde hij het in zijn eigen gevoel, ongedeerd blijven;
- se potero; als ik kan.... waarom kan men niet kunnen.... ph! als men
maar wil. Se non - zoo niet.... dan toch beminnen? Is dan die macht
zóo onweerstaanbaar? Nu ja, voor den onervarene, maar als men eens in
den strijd gehard is. Bah!
En hij ging nauwkeurig de steentjes teekenen van een mozaieken
vloer, hoe hunne vormtjes waren, regelmatig en toch met zekere artistieke
vrijheid, die er het mathematische en mechanische aan ontnam.
Ten slotte, verrijkt met tal van studies en | |
| |
plannen,
vol van de levende indrukken dier stad, toog hij rechtstreeks
naar Rome. Hij had er bij de Trinita de' Monti, in de Via Sistina
zijne kamers, waarvan er eene vrij goed voor atelier diende.
Al aanstonds, den eersten dag van niets doen, eenige vroegere
studies en de begonnen schilderij van Helena terug ziende, werd hij zich bewust
dat er eene nieuwe klaarheid in zijn inzicht gekomen was. Hij was ontevreden
over het vroegere werk en stelde zich voor zijn doek te veranderen. Het was op
sommige plaatsen noch te bruin, te zwaar; de zon van Napels en de antieke
schilderkunst schenen in zijne ziel. Den volgenden dag toog hij aan het werk.
Hij had zich zijn onderwerp noch te veel naar zijn zin met effekt gedacht, eene
opvatting zijner jeugd, die hij had gaan verlaten.
Rembrandt, Velasquez en anderen hebben daarmeê groote dingen
gewrocht, - maar elke tijd, elk onderwerp, elk individu heeft zijnen eigen aard
en deze zijnen eisch. Hij kende de waarde dier opvatting, die eenheid wil en
maakt door het samentrekken van den dag op éene hoofdzaak en het
temperen van het licht daar omheen in steeds toenemend | |
| |
halfdonker,
in het dempen der kleuren door toon. Zijne opvatting was anders. Hij wilde de
eenheid ook bewaren bij heldere kleur en verlichting. Zijn streven was geene
bizonderheid op te offeren, maar aan alles zijne uitvoerigheid te geven, in
vollen dag, eene taak die niet geringere moeilijkheden oplegt. Beslister dan
ooit wilde hij dit ook nu doorvoeren; daarin lag zijne kracht en
oorspronkelijkheid. En zoo liet hij den vollen dag in zijn tafereel lichten en
verhelderde de doorschijnende schaduwen en reflexen.
Hij glimlachte bij het denkbeeld wat zijne vrienden, die niets van
die uitvoerigheid wilden weten en waarvan sommige jongeren smaalden op edele
teekening, waarvoor zij chic in de plaats stelden, daarvan weer zouden zeggen.
Zij zouden het hoofd schudden, zeide hij bij zich zelven, maar, weest maar
eerst eens hier en gij zult wel anders leeren zien.
Hiermede was hij eenige dagen zoo vervuld, dat hij aan geen bezoek
bij den heer van Walborch dacht, tot dat hij op een middag uit behoefte naar
verpoozing, op den Monte Pincio ronddolend, hem met zijne nicht op eens
tusschen de menschen zag. Van Walborch zwaaide zijn | |
| |
witte
zonnescherm om hem te wenken en hij werd door beiden vriendelijk begroet.
- Zijt gij al lang in Rome terug, vroeg mevrouw van Buren.
- Een dag of vijf.
- O, - u wist ons adres, niet waar? Het klonk eenigszins als een
licht verwijt.
Aisma voelde het en voegde er bij dat hij zoo verdiept was geraakt
in zijne schilderij.
- Mogen wij eens komen zien? vroeg van Walborch.
- Zeker, maar er is noch weinig te zien; ik heb alles
overgeschilderd, gansch anders, - invloed van Pompeï, voegde hij er
lachend bij.
Van Walborch glimlachte met een gebaar als meende hij: nu ja, dat
verwondert mij niet.
- Altijd Helena? vroeg Marciana.
- Ja, van zulk eene vrouw komt men niet zoo licht af.
- Waar die aantrekking van haar toch inzat? zei Marciana en sloeg de
oogen op Aisma, en op haar gelaat sprankelde de schalke uitdrukking van
vrouwelijk welbehagen en zekerheid.
- Och, zei Aisma met een schertsende zucht, dat weten wij niet
altijd bepaald aan te wij- | |
| |
zen; wel voelen wij het......., wij
kunnen het ook wel uitdrukken in de kunst.
- Hoe hebt gij haar opgevat? Is zij blond of bruin? Is zij bevallig
of statig?
- Ik had haar bevallig, maar dat deugt niet; zij moet krachtig zijn;
niet zoogenaamd lief mooi, maar vol karakter en stijl.
- Schijnt u het karakteristieke hooger dan het schoone?
- Zoo uitgedrukt zou ik er niet ja op zeggen. Het schoone is het
hoogste, maar het moet karakter en stijl hebben, het schoone is niet mooi.
- Zou schoonheid alleen dien overweldigenden invloed hebben gehad
dien wij overal bemerken zoodra Helena optreedt?
- Zoo iets meende ik juist. Het is niet genoeg dat ik Helena laat
optreden als eene schoone vrouw, er zijn zoo vele schoone vrouwen. Zij
moet iets bizonders hebben, iets demoniesch, iets dat facineert, zonder dat men
weet waarom. Dat hebben sommige vrouwen, zelfs zonder de hoogste schoonheid,
zelfs met kleine afwijkingen die wij bij anderen niet zoo mooi zouden vinden,
maar die men niet zou willen missen; dat werkt meê tot die geheimzinnige
aantrekkelijk- | |
| |
heid. Ik zoek zulk een model, of iets waarvan ik dat
ten minste maken kan.
Zoo sprekende hadden zij zich van de muziekop den Pincio verwijderd
en waren in eene laan gekomen waar van Walborch zich op eene bank had
nedergezet. Marciana stond vóor hem. Zij was op dat oogenblik schoon
maar had vooral dat eigenaardige dat Aisma getracht had in woorden uit te
drukken, en toen zijn oog op haar viel, was hij als door een elektrieke vonk
getroffen; hij bleef haar aanstaren. Er lag een glans over haar gelaat, als van
een agaatroos in het zonlicht. Als goud blonk het haar en hare noordsche
blankheid was in strenge vormen gevat, die zweemden naar die der romeinsche
keizersvrouwen. Het zacht geelachtig getinte kleed kreeg van zwarte kant en de
prachtige gele roos op haar boezem het noodige reliëf. Ook hare fiere,
zich gemakkelijk bewegende, maar krachtige gestalte prentte zich in zijne
herinnering.
Toen hij den volgenden morgen aan het werk ging, kreeg de Helena
eene geheel nieuwe gedaante.
Hij was door zijn goed geslaagde werk sterk opgewekt, en toen hij
uitging kocht hij eenige | |
| |
kostbare rozen in de Via dei condotti en
reikte die op de Piazza di Spagna aan, met een kaartje waarop hij schreef of
hij 's avonds op het theeuur mocht komen.
Haar tot model te hebben! dacht hij.
|
|