Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– AuteursrechtvrijVoys, Van de Admiraal.Ianuary.
January doet bedroeven:
Door sijn kou laadt hy ons proeven:
Dat hy ons wil straffe vast
Dit is maer alleen de vrage:
wilt doch Somers sorge dragen:
Yder op sijn werk past.
February.
February komt verklaren:
Hout en Turf niet te sparen,
Want het is een koude bloedt:
wildt doch Somers vroeg op passen:
Siedt soo komt hy ons verrassen:
Hy het al mee nemen doet.
Maart.
Maertius brengt sware buyen,
Om ons daer door te beduyen,
Dat de Winter heeft gedaen,
't Aertryk doet hy weer ontsluyten,
En het groen
| |
[pagina 663]
| |
dat schijnt daer buyten,
Voor het Vee seer aengenaem.
April.
April die doet de Velden groeyen,
En brenght de Boomen weer tot bloeyen,
Tot vermaek al van den Mensch,
O groote Godt gy bent seer goedigh,
En geeft vruchten overvloedigh,
Rijkelijck na onse wensch.
May.
May daer mag ik wel van roemen,
Want sy brenght voort schoone Bloemen,
En ook mooye Kruyden saet,
Die heeft God al t'saem gegeve,
Op dat Vee en Menschen leven,
Weer tot aerde worden moet.
Iunius.
Junius geeft lange dagen,
Wilt voortaen wel sorgh dragen,
want 't is nu den rechten tijd,
Om de Schapen weer te scheeren,
En het goet na ons begeeren,
Af te snyden weest verblijd.
Iulius.
Julius die brenght het meeste,
Veel Koorn: Hooy voor mensch en beesten,
Die daer al of leven moet,
Ja Koningen, Princen en Graven,
Moeten haer met Vruchten laven,
Die komen uyt 't Aertrijck soet.
Augustus.
Augustus hoef ick niet te laken,
Want hy laet de Menschen smaken,
Van sijn Vruchten rijp en schoon,
Appelen, Peeren en Karssen,
Daar komt hy ons mee vervarssen,
Boven al spant hy de kroon.
September.
September doed de dagen koelen,
Dat de
| |
[pagina 664]
| |
Mensch het wel kan voelen,
door het korten van den tijdt,
gaet den Somer ons begeven,
Also kort den Mensch sijn leven,
die hier op der aerden zijt.
October.
October is de Maent van hoeden,
Want sy elk Mensch moet voeden:
door de smaeck en soetigheyd:
van sijn Druyven rijp en schoone,
Wil hy ons sijn gunst betonen,
Mensch maekt dat ghy dankbaer zijt:
November.
November is de Maent van slachten,
Tot onderhout des Menschen kragten,
want de Winter duurt soo lang,
Sy doed soo meenig Mensch benouwen,
dunne kleeren die verkouwen,
't Valt een Kalis alsoo bangh.
December.
December doed mijn hart ontfoncken,
Van 't geen dat ons is geschonken,
Voor de Winter fel en kout,
Ook heeft God sijn Soon gegeven,
Op dat elck Mensch sijn leeven,
Niet verlooren gaenen sou.
|
|