Verzameling volks- en straatliedjes (collectie Nijhoff)
(ca. 1650-1750)–Pieter de Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 598]
| |
En Geestelyk lied voor de Jeugts Wijsende na den Trap des Deugts.
Dat Hemelrijk is een schoon Prieel,
Daer inne soo rust so meenig ziel,
Van Manne en van Vrouwen,
Rijck God mocht ik naa desen tijd,
Dat schoon Prieel aenschouwen.
En dat verhoorde een Weerelds Kind,
En die al tot haar Vadertje ginck;
Vader wilt mijn goe raedt gheven,
Te komen in dat Hemels Prieel,
Jck soek dat eeuwigh leven.
O Dochter soekt ghy dat eeuwigh leeven,
Daar wil ick je goeden raed toe geeven,
Ghy moet je daar na saten,
Alle weerelds genucht en haar solaas,
Dat moet ghy varen laten.
O Vader dat wil ik gare doen,
Jk ben nog jonk en daer toe schoen,
En begeer noch lang te leven
Als mijn de weereld niet meer en lust
Jck wil mijn dan bekeeren.
O Dochter wilt ghy u dan bekeeren,
Als gy de Weereld niet langer mocht eeren,
En gy
| |
[pagina 599]
| |
bestaat te krancken,
Als u de Weereldt niet meer en lust
Waer of sal God u danken.
O Vader ick dank u van dese leer,
Nu wil ik tot Godt nemen mijn keer,
Van alle Creaturen,
O weereld gy thoont mijn vrolijkheid
En zy loont mijn met treuren.
Dochter daar zijn drie Vyanden snel,
De Weereld, Vlees en Duyvel fel,
Moeten wy eerst verwinnen,
En onder onze voete treen,
Wilt ghy ten Hemel binnen.
O Vader de weereld wil ik versmaen,
Den duyvel door 't Geloof weerstaen,
Vleeslust sal ik vertrede,
Om in het Hemels Prieel te gaen,
Door Gods genadigheden.
O Dochter u sonde seer beschreyt,
Een kroon des levens is u bereyd,
En ghy sult eeuwigh leven,
Een Trouring en een Bruylofskleed,
Sal u worden gegeven.
Vader ik dank u voor alles goet,
Ghy hebt my gegeven so goede moet,
De weereld wil ik verlate,
En hoopen op 't Nieu Jerusalem,
dat is met goude straten.
Ja Dochter de straten zijn daer gout,
En 't Fondament heeft Godt gebout,
Gy meugt het klaerlijk lesen,
Die vast van herte op God vertrout,
Die sal daar eeuwig wesen.
Adieu gy valsche Weereld snoot,
Die mijn ziel heeft verleyt ter dood,
By mijn Bruydegom sal ick rusten,
van nu tot in der Eeuwigheyd,
Jn dat Prieel met lusten.
O Prince wilt van 't quaed afstaen,
Neemt een boetveerdig leven aen,
Gelijk dat Meysje dede;
Wil de Schriftuer te recht verstaen,
Sy geeft ons Liefd' en Vrede.
|
|