Een Samenspraek, tusschen een Jongman en een Dochter,
Op de stemme: van schoon Isabel.
Blijven in rouwen, och waer sal ik heen,
Ach Minnaer hoort mijn klagt,
Dien ik doen bij dag en nagt,
Tranen storten dat ik nimmer had verwagt.
Met Trouwe liefde blijf ik uwen vriend,
moet ik mijn trouwigheyt,
Toonen op de Zee en door de Wereld wijt.
Hoe kunt gy zijn so wreet,
| |
Die gy mijn swoer uyt trouwe liefde heet,
Verlaet gy mijn nu dat ik ga met kinde swaer.
Sal u geselschap wesen als gy alleenig woon,
want hebt gy mijn dan niet,
maekt daerom geen verdriet,
want gy mijn maeksel altyt by u ziet.
Treckt ghy nu uyt het Land,
wilt met mijn treden eerst in den Egten band,
want komt gy dan niet weer
bedrieger van een Dogter schender van mijn Eer.
Hebje dan te klaghen, zo treed met mijn eens weer,
Daar uwen maegdom weder geven met een set[.]
Haelt mijn doch felle dood,
wilt mijn doch rucken, Jn uwen duyster schoot,
geen vreugde heb ik siet,
als schande droefheyt sorgh ende groot verdried.
Ghy Meysjes die hier staan,
Hout uwen Eedt, wilt eerst ten Trouwen gaan,
dan zyt gy in geen schand,
Eer datse u bedriegen en gaan uyt het Land.
Gerymt door Mari Engelgraef van Leyden.
EYNDE.
|
|