Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de woorden: Vrouw daar is uw zoon, Joannes xix Hooftstuk. Aan Juffrouw Maria Broers, Huisvrouw van den E. Nikolaas Heimensen Koek. Wat wilde Jezus aan zijn droeve Moeder maaken, Toen hem de doodt quam naaken. Zijn scharpe doornen? neen: die voelde zy met smart, In 't midden van haar hart. Zijn yzre naglen? neen: die stakken met haar schachten In 't diepst' van haar gedachten. [pagina 768] [p. 768] Zy hoefde 't kruishout niet, hier was haar ziel, vol last, Door liefde heel aan vast. De drank van gal en eek heeft hy haar niet geschonken, Die hadtze lang gedronken. Hy heeft haar niet vereert met zijne geesselroên, Die deeden haar noch bloên. De moordtspeer quam te laat, die hadt haar al deursteeken, Eer 't spits zijn zy deedt leeken. Was Christus dan zoo arm, die bron van alle schat, Dat hy niet over hadt? Het waardtst' heeft hy bewaardt voor zijn alwaarde moeder. Joannes, zijnen broeder, Maakt hy haar tot een zoon, en trooster voor zijn doodt. De troost is zoet in noodt. Vorige Volgende