Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 766] [p. 766] Aan de wondt in Christus zy, voor Elizabeth van Kessel, Huisvrou van Jan Heimensen Koek, Krijghsbouwmeester en Bevelhebber van 't Geschut t'Amsterdam. Hoe gruwlijk was de steek die u van een deedt scheuren! Maar toen gy open ging, toen wierden d'yzre deuren Van d'afgrondt toe gedaan. ô zuiverende wondt! De ziel, ter doodt toe krank, wordt door dit badt gezondt. Gy zijt de keel waar dat de flaauwen aâm door haalen. Door zulk een venster ziet men in de hemelzaalen. Geen wijndruif smaakt de tong, als deeze dauw 't gemoedt. Indien de blaauwe lucht besprengt wierdt met dit bloedt, De starren zouden zich van schaamt met mist bedekken. Op menschen, vang dit nat, al knielend', in een bekken; 't Geweeten maakt zich wit door deeze roode beek, Gy hebt d'Egiptsche drank, van parelen in eek Gesmolten, nu zo ver, in waardigheidt, verwonnen, Als die d'onwaardtst' verwon. de leevendige bronnen Van Liban, zijn nu doodt. waar Adams appel ooit Met zulk een dau bekleedt, men had haar naasmaak nooit Vol helsche zuurigheidt, maar heemelsch zoet bevonden. Het manne by de Joôn, van booven afgezonden, Heeft al haar luister voor uw krachten neêrgeleit. Uit deeze zee verrijst de zon der zaaligheidt. Kon Moses bron het hart, gy kunt de zielen laaven. [pagina 767] [p. 767] Door zulk een roodemeer ontvlucht men 't eeuwigh slaaven, En raakt, naa weinigh strijdts, in het beloofde landt. De dooren, door 't Geweldt, zoo wreedt in 't hooft geplant, Vertoont hier roozen, daar al andre voor besterven. Laat Cezar 't praalgewaadt in dierbaar purper verven, Hier vloeit veel schooner verf dan 't purper van August. Het helsch en hemelsch vuur wordt door dit nat geblust. De roeden van de wraak verrotten door deez' plassen. De hemel toont ons zijn juweelen in deez' kassen. Al d'englen rijgen vast dit heiligh paarlemoer, Dit bloedtkraal, en roobijn, tot keetens, aan een snoer, Om op de hooge Paasch' met zulk sieraadt te pronken. Wie dat zich hier besproeit bevindt zich geestlijk dronken. Gy heelt ons door uw breuk. Ik zwijg, ô beek vol zoet! Want die u roemen wil moet schrijven met uw bloedt. Vorige Volgende