| |
Hemelvaart van Christus; Aan Mevrouw Anna van Hooren, Gemalin van den Eed. Heer Kornelis van Vlooswyk,
Heer van Vlooswijk, Diemerbroek en Papenkop, &c. Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.
Wie zal mijn schorre keel met schel geluit deurmenglen?
Op, vlugge hemelschaar, ik zing van Goodes Zoon.
Wie Christus eeren wil vereist de hulp der englen.
Een sterfelijke stem is veel te laag van toon.
De waare Heilandt is tot deur 't gestarnt gereezen.
Zoo wijst hy ons het spoor naar 's hemels helle baan.
Wie Godt tot leidtsman heeft hoeft geen gevaar te vreezen.
| |
| |
De deugdt is machtigh om in 't eeuwigh rijk te gaan.
Hy ging all' andre voor om onheil voor te koomen.
Die eerst in d'afgrondt zonk klom nu naar d'oppertrans.
Elias wierdt voor heen van 't aardtrijk opgenoomen
In een karros van vuur en vlammen roodt van glans,
Omheint van blixemen, deurmengt met donderslaagen,
En starke buien, vol van schrikkelijk gerucht;
De Zoon van Godt verkoos de wolken voor zijn waagen:
Men hoorden geen geruis in d'onbepaalde lucht.
Een die de vreê bemint zal niet afgrijslijks pleegen.
Het Christelijk verbondt gedoogt geen naar gespook.
Hy reedt met zulk een koets langs spoorelooze weegen,
Vol dampen, hagel, sneeuw, pestvuuren, mist en rook.
De woeste windt begon, mit dat hy quam, te zwichten.
De donder wierdt verbaast en vondt zich zonder kracht.
De blixem blusten en verloor haar scherpe schichten.
Die alles heeft geschept, heeft alles in zijn macht.
Het werktuig is veel min dan die het werktuig maaken.
De zon verloor haar glans toen deeze Zon opging,
Daar duizentduizenden van zonnen hel in blaaken.
De zielzon is het hart van alle schittering.
Elk hemelteken heeft zich in zijn plicht gequeeten.
Alcides leidt zijn knots eerbiedigh voor hem neêr.
Centaurus heeft zijn boog, en Perseus 't zwaardt versmeeten.
Het brullen van de Leeuw en 't grimmen van de Beer
Begon te minderen. de Hondt verliet zijn janken.
De lier van Orfeus gaf van zelver schel geluit,
En loofde Goodeszoon met loffelijke klanken.
De starren stakken 't hooft, op Christus inkomst', uit,
En hebben zich voor hem tot driemaaal toe geboogen.
Hier reikt mijn pen te kort. ik naak te steil een wijk.
Hier eissen, dit staat vast, veel meer dan arents oogen.
O Geest vol wijsheidt! die van d'aardt in 't hemelrijk,
Het boek met zeegelen, de schar der Ouderlingen,
| |
| |
De plaagen wreedt in 't woên en vreemde dieren zag,
Gelei mijn stramme pen op 't spoor der hemelringen:
Mijn oogstraal is te zwak voor zulk een heldre dag.
Wie 't spoor niet houden kan raakt lichtelijk aan 't dwaalen.
Geen dwaazer oordeel dan dat op zich zelf betrouwt.
Nu quaamen d'Englen om den Heilandt in te haalen:
Haar vleugels schitterden, en 't hair van enkel goudt,
Was vol van paarelen, weleer de zoute traanen,
Die Christus weenden toen hem Salems wal verscheen.
Elk hadt zich opgepronkt, om 't steigrendt spoor te baanen,
Met kleedren rijk van glans: op 't voorhooft blonk een steen
Die alle gloedt verdooft, geverrift in de stroomen
Van 't zaaligmaakendt bloedt dat Christus zy ontliep,
Om alle zielen, door de hel ten val gekoomen,
Schoon dat hy haar al t'zaam voor eeuwig zaalig schiep,
Indien zy willen, op het allerschoonst' te wassen.
Zoo dier staat hem de zondt van 't sterfelijke volk.
Geen zuiverender nat dan Christus purperplassen.
De schaar der englen zong, om zijne waagenwolk,
De wonderdaaden die hy hier op 't aardtrijk pleegde.
Wie dat gelooft wil zijn moet toonen wat hy kan.
Toen vorst August, die 't volk tot moordtkrakkeel beweegde,
De werreldt overviel als een verwoedt tieran,
Is hy op Cezars koets, gehult met lauwertelgen,
Omheint van bondelen, naar 't Kapitool gereên:
Hy was smoordronken van doorluchtigh bloedt te zwelgen.
De zucht tot heerschappy ontziet geen gruwlijkheên.
De hoop op groote Staat durft rooven, woên en branden.
Wie macht door 't zwaardt verkrijgt betoont wat hy vermach.
De Heilandt, schuw voor moordt, o wreede dwingelanden!
Heeft door zijn bloedig kruis en goddelijk ontsag
De poorten van de hel zeeghaftigh opgebrooken:
De zonden, door de beet van Adam voortgebrocht,
Bezweeken, toen hy haar zoo machtigh quam bestooken.
| |
| |
De Doodt, de zielemoordt, en all' het boos gedrocht
Zijn door zijn doodt in klem van keetenen getoogen,
Op zulk een zeege reedt hy naar zijn hoogste wijk,
Deur straaten van gestarne en goude zeegeboogen,
Vol flonkerendt gesteent: hier wierdt hy in zijn Rijk
Van zuiver' Engelen, die hem met zeegegalmen
Geleiden, dat het klonk, tot op zijn troon gebracht.
Hier pronkt hy met olyf deurvlecht met vreedepalmen.
Wie dwingelanden dwingt, hy dwong de helsche macht.
Nu blinkt zijn aanschijn meer dan iemandt af kan maalen.
Zijn zeetel is gevormt van vlammendt diamant.
Hy heeft Rechtvaardigheidt, die in haar goude schaalen
't Bedrijf der menschen weegt, aan zijne rechtehandt.
Rechtvaardigheidt zal nooit boosaardigheidt gehengen.
Aan d'andre zy verschijnt d'erbarmlijke Genâ,
Die voor 't boetvaardigh volk zoo veel te weeg kan brengen,
Dat Godt de straf bepaalt. Natuur, die vroeg en spâ
Op zijn beveelen past, moet zich hier staâgh onthouwen.
't Stantvastige Geloof, de Liefde groot van kracht,
En waare hoop, die op de hemel durft betrouwen,
Zijn hier in Christus dienst, tot heil van 't aardtsch geslacht.
Hier komt zich 't Noodtlot met haar boek van staal vertoonen,
Waar dat zy, voor 't begin der werreldt, vast in stelt
Het quaadt te straffen en het goedt op rijkst' te loonen.
Die anders waanen doen het Noodtlot groot geweldt:
Of 't Noodtlot pleegt geweldt aan die naar deugden streeven.
Door weldoen raakt men licht in Christus eigenschap.
Op menschen, staapel, door de kracht van wel te leeven,
De deugden op elkaâr; men kan langs zulk een trap,
Bevrijt voor slibberen, dwars deur de staren stijgen.
De hemel is door deugdt en Godts genâ te krijgen.
| |
| |
| |
Op de Zinnebeelden in 't huis van den E. Heer Louys Trip. Door Niklaas Heldt Stokade, aan 't verwelfsel van de Zaal, geschildert.
Hier vertoont zich de Wakkerheidt; in haar rechte handt heeft zy een
zweep, in de slinke een zwarm byen. Zy wordt van Voorzichtigheidt, die
een ploeg yzer en roer van een schip by zich heeft, verzelt. De Deugdt
vliegt, met een krans in haar handt, voor uit.
Wie zucht tot handlen heeft vereist voorzichtigheeden,
En vlugge Wakkerheidt, in al wat hy bestaat.
De Beurzen, vol van hoop, zijn slibbrig in 't betreeden.
Hier dient Voorzichtigheit de Wakkerheidt voor Raadt:
Daar gaat de Deught hem veur, en baant hem rechte weegen.
Een koopman rijk van deugdt verkrijgt de rijkste zeegen.
De Neering vertoont zich met de staf van Merkuur in haar handt by
een schip; de Wijsheidt bekleedt haar rechte, de Kracht haar slinke handt:
deeze is haar schouder met de leeuwshuidt van Herkules gewapent: op
haar pilaar ziet men een leeuw met pijlen.
De Neering, daar de Staat door staat, bestaat in vaaren.
Die goudtmijn heeft zich hier vereenigt met Verstandt.
Verstandt en Neering zijn de starkste Beurspilaaren.
D'ontsachelijke Kracht, die 't vrye Neederlandt
Door koopmanschap verkreeg, begint op nieuw te brallen.
Wie dat de Kracht omhelst heeft geen gevaar van vallen.
De Rijkdom bevindt zich by Merkuur, haar schoot is met allerleie schatten gevult:
zy laat zich van Pallas, die hier voor de Dapperheidt uitgebeeldt wordt, tot schrik der schelmen, bewaaren.
De Koopgodt leert het volk hoe 't aan gewin zal raaken.
Wie wijze lessen volgt wordt op het top gestelt.
| |
| |
De Rijkdom laat zich hier van Dapperheidt bewaaken:
Zoo kneust zy 't loos Bedrog en 't dreigende Geweldt.
't Is slechts een halve roem door zorg en zweet te gaaren.
Wie heele roem begeert moet winnen en bewaaren.
Hier vliegt de Fortuin; haar kleedt, en vleugels van arenden, zijn vol
oogen. in haar slinken arm heeft zy de hooren van overvloedt, daar zy met
haar rechte handt de schatten, die hier in zijn, uithaalt, om aan die zy 't
waardig acht, te deelen.
Atheenen plag Fortuin geblindtdoekt te vertoogen:
Maar die haar blindt afmaalt betoont zich zelver blindt.
Zy ziet, eer dat zy geeft, deur meet dan duizent oogen.
By haar wordt anders niet dan Naarstigheidt bemindt.
De logge Leedigheidt raakt nooit door haar aan 't stijgen.
De zeegen is door Zorg en Wakkerheidt te krijgen.
Azia wordt hier door vijf bruine kinderen vertoont; haar vleugels zijn
van Fenixveeren. Men ziet haar hoofden met tullebanden, haar halzen
met juweelen pronken: haar armen zijn met allerleie vruchten en kostelijkheeden gelaaden.
Oudt Azia versiert haar hooft met zonnestraalen;
En pronkt met paarlen, zijdt, en steenen hel van gloedt.
Wie rijk van schatten is hoeft geen geleende praalen.
Men bruist deur zee, om dit sieraadt, naar Indus vloedt.
Zoo ziet men d'oest van 't Oost het Y in 't Noordt genaaken.
De zucht tot winnen weet de blooden stout te maaken.
Afrika wordt hier door zwarte kinderen, met vleugels van struizen,
uitgebeeldt: haar hoofden zijn met witte wrongen, haar halzen en armen
met koraalen en goude ringen versiert. zy pronken met korenschooven, goude staaven en oyfantstanden.
Het zwart gebraad' Afrijk' is vol van goude zanden;
Maar 't knelt van ongediert, op menschemoordt belust:
Noch trekt het, door haar vrucht, de vremde naar haar stranden.
| |
| |
De hoop van zeegen vreest geen doodelijke kust.
Beny de koopman niet als gy hem eens ziet praalen.
De zorgen van de Beurs behooren aâm te haalen.
Amerika bestaat hier uit geele kinderen, die zy op vleugels van papegaien
zweeven, haar hulsels en middelriemen zijn van allerleie veeren gemaakt.
zy vertoonen zich met de vruchten en schatten van 't Westen.
Het geel' Amerika, daar 't zonlicht 's nachts komt rusten,
Verschijnt met suiker, hout, tabak en goude stof;
Het zaait en oest haar vrucht: maar 't is voor vremde kusten.
Wie dat voor andre zorgt verdient een dubbel lof.
Van buiten heeft het zout', van binnen zilvre baaren,
Elk landtschap wordt geroemt naar d'eigenschap der waaren.
Europa komt zich door blanke kinderen vertoogen, die op vleugels van
waternimfen vliegen: zy zijn met steedekroonen gehuldt. dit vertoont zich
met boeken en kunstgereedtschap. dat met vruchten, en d'andren met
yzergeschut, &c.
Euroopa kleen van grondt: maar groot van schranderheeden,
Trekt al de schatten van haar zusters in haar oordt.
Wie wijs en winziek is bezorgt zijn eigen steeden.
Haar akkers leevren vrucht; haar mijn' brengt yzer voort:
Zoo wordt haar schat behoedt voor 't rooven op de baaren.
't Bekoorlijk goudt is best door 't yzer te bewaaren.
De Wapens van den E. Heer Louys Trip en Iuffrouw Emmerentia
Hoefslager, zijn gemaalin, worden door vliegende kinderen met snoeren
van myrtebladeren aan een gestrikt, en met helm en krans opgepronkt.
De wreede Mars gebruikt de wapens om te woeden.
Hier paart men wapens daar het leeven aâm deur krijgt.
De val der Stammen is door 't huwen te behoeden.
De hemel gun 't geslacht, dat door deez' wapens stijgt,
Een luister, die dit huis in jaaren kan verduuren.
Een braave stamboom wijkt geen diamante muuren.
| |
| |
| |
Op de Zinnebeelden in 't huis van
den E. Heer Hendrik Trip, Door Niklaas Heldt Stokade, aan 't verwelfsel van de Zaal, geschildert.
De Vreede, die haar zeetel weeder in Neederlandt gezet heeft, vertoont
Zich met een blijdt gelaat: zy heeft een ploeg en schip by zich, tot teeken dat
Het op het landt en water veilig is. Pallas bekleedt haar rechte en Herkules
Haar slinke zy.
De Vreede siert haar hooft met palmen en olijven:
Zy wordt van Herkules en Pallas nau bewaart.
Het Oorlog kan men best door Raadt en Moedt verdrijven.
Wie buiten vrees wil zijn vereist een waakendt zwaardt:
Zoo bloeit de Vrye Staat, door wakkerheidt verkreege'.
Waar dat de Vreede waakt verwacht met niet dan zeege.
Mars leidt, met kluisters aan zijn beenen, op allerhande krijgstuig;
zijn fakkel is geblust. Ceres pronkt met koorenaâren en Bacchus met
druiven.
De korzelige Mars, belust op bloedt te zwelgen,
Leit hier gekluistert op zijn krijgstuig wreedt van aart.
Wie 't al verdelgen wil ziet zich noch zelf verdelgen.
De Graangodin, die met de Wijngodt is gepaart,
Betoont zich vol van vreugdt, nu zy de Krijg ziet boeien.
Waar d'akkers veiligh zijn kan garf en wijnrank groeien.
Neptunus heeft de zeeroovery, die d'enterbyl uit zijn handt laat vallen,
aan een keeten geslooten, en dreigt hem met zijn vork. Merkurius begint
aassem te haalen.
Neptuin vertoont zich weêr in 't midden van de baaren,
En drukt de Water-roof gekeetent met de voet.
| |
| |
Het past een Vorst zijn Rijk voor rampen te bewaaren.
Merkuur, de koopgodt, vindt zich veiligh op de vloedt,
En rust de scheepen uit tot steun van volk en Staaten.
Waar dat de zeevaart bloeit zijn weelig' onderzaaten.
De Faam heeft de krijgstrompet, die met lauwerieren omvlochten is, in
haar slinke handt; d'ander, daar zy de Vreede deur verkondigt, is een
olijftelg omheen geslingert.
De Faam, vermoeit van krijgh deur d'oopenlucht te blaazen,
Verruilt haar moordttrompet om lieffelijker toon.
De schorre krijgsklank dient om d'ooren te verbaazen.
Nu blaast zy dat de Vreê, gedaalt van 's hemels troon,
In Neederlandt verschijnt, gehult met olyranken.
Wie dat de Vreede blaast baart goddelijke klanken.
Het Vuur, dat hier door mortier, granaat en musketten uitgebeeldt is,
wordt van vier kinderen met fenix vleugels, die deeze vlambraakende stof onbeschroomt
omhelzen, omhoog gevoert.
Het Vuur, de lichtste stof, wil niet beslooten weezen:
Dat toont de blixem als zy uit de wolken barst.
Als 't vuur zich nau bevindt is 't allermeest te vreezen.
Noch wordt het in mortier, granaat en bus geparst:
Maar voor een kortepoos tot steun der zeen en steeden.
Het alverteerendt vuur bemint de vryigheeden.
De Lucht, een hemelkloot vol starren, wordt van drie kinderen, met
arentsvleugels gedraagen, deeze zijn verzelt van twee andere, die zich met
graadtboog en astrolaab vertoonen.
De Lucht, die 't al deurdringt, verschijnt aan 's hemels zaalen.
Hier pronkt haar lustpriëel met starren, zon en maan.
Waar dat geen lucht is kan den mensch geen aassem haalen.
Wie veiligh deur de zee vol klippen poogt te gaan,
Gebruikt de starboog om de lucht als grondt te peilen.
De Lucht verstrekt de Beurs een baak om naar te zeilen.
| |
| |
D'Aarde wordt door koopere plaaten en yzere staaven ten toon gestelt:
deeze zwaare stoffen, uit de mijnen van Zweeden voortgekomen, worden
van berggoodtjes, met vliegmuis vleugels, gedraagen.
't Zwaarlijvig Aardtrijk zorgt voor al wat aâm kan haalen:
De vruchten die zy baart zijn ongelijk van lof.
Natuur begeert, wanneer zy schept, geen nauwe paalen.
Waar dat zy goudt voortbrengt, in Zweeden geeft zy stof
Tot yzer, hardt van aart, en taaie kooperplaaten.
Elk landtschap vindt zijn vrucht tot heil der onderzaaten.
Het Water, door een schip uitgebeeldt, wordt van zeegoodtjes, met vleugels van
waternimfen, voortgeschooven; d'anderen, die zich voor en achter vertoonen, zijn
van dieploodt en kompas, twee wegwijzers in zee, verzorgt.
Het noodigh Water weet de werreldtkloot t'omvatten:
Haar spooren zijn bekent door dieploot en kompas.
Het draagt de scheepen zwaar gelaân van rijke schatten.
De zucht tot winnen vreest geen holle waterplas,
Al strijdtze met de windt, tot schrik van al die vaaren.
Het zeilbaar' Water dient tot wisseling der waaren.
De wapens van den E. Heer Hendrik Trip, en Iuffrouw Joanna de
Geer zijn gemaalin, worden door vijf gevleugelde kinderen aan elkander gestrikt, en met helm
en krans versiert.
Hier ziet men, door de Min, twee oude wapens paaren.
De Huizen houden door de wapens 't langste standt.
Dit wordt gesiert met helm; dat met een krans van blaâren.
Nooit legt men vaster knoop dan door de huwlijksbandt.
Zoo maakt men tot een Huis twee loflijke geslachten.
Wie door de Liefde paart heeft alle heil te wachten.
| |
| |
| |
Voor de schoorsteen in dezelfde zaal, door F. Bol geschildert.
De Vryheidt, die men hier door krijgen wist te krygen,
Verkrijgt de Vreed' in 't endt door onversaagde moedt.
De Dapperheidt heeft macht om loffelijk te stijgen.
Zy dankt de Vreede voor haar schoot vol overvloedt.
Zoo wordt het landt besproeit met een vergulde reegen.
Waar Vreê en Vryheidt zijn ontmoet men heil en Zeege.
| |
Aan 't verwelfsel van de Slaapkamer van den E. Heer Louys Trip,
door N. Helt Stokkade geschildert.
De Daageraadt ontsteekt haar toorts, om 't volk te wekken:
Haar hairen pronken met bedaude roozeblaân.
De logge Slaap moet voor de Wakkerheidt vertrekken.
Zoo wordt het woelendt hof der zorgen opgedaan.
De huiszorg lijdt by daag geen uitgestrekte leeden.
De standt van 't huis bestaat in vlugge wakkerheeden.
|
|