Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 762] [p. 762] Magdalene voor Christus voeten. Aan Juffrouw Zuzanna Pellegroms, Huisvrou van den Advokaat Kaspar Barleus. Die andre voor haar glans deedt buigen leit geboogen. Zy poogt haar zonden in de zuntvloedt van haar oogen, Voor Godt, te dompelen. zoo wordt den schip ontlaân, Om niet, door overlast, in zee te grondt te gaan. Zy zoekt haar eerste brandt door traanen uit te hoozen. Men trekt de doorenen, waar dat men d'ydle roozen Van plukte, door berou uit een bezeert gemoedt. Geweetenschennis wordt door schreien best geboet. De fakkel van haar oog, die andre 't hart deên branden, Zijn nu door 't nat geblust. haar vlechten, dat de banden Der minnaars zijn geweest, laatz' ongebonde vliên. Wie dat de hairen en de traanen komt te zien, Meent dat hy d'oude Taag', met zijn vergulde zanden, En d'eedle Ganges, met zijn paarelrijke stranden, Deur een ziet kabbelen. zy hoopt op 't eeuwigh loon. Nu zy haar schepper wascht maakt zy haar zelver schoon. Zy weet, door 't losse hair, zijn gramschap vast te maaken. Het bigglendt water doet zijn borst van liefde blaaken. Hy heelt haar wonden nu dat zy zijn hart deurwondt. Door lachen wierdt zy ziek, door weenen weêr gezondt. De traanen oopenen de deuren der genaaden. Geen Engel, of hy wenscht in zulk een badt te baaden. 't Boetvaardig water wordt by Christus dier geschat. Geen paarel is zoo waardt als zulk een druppel nat. Vorige Volgende