Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 761] [p. 761] Wanhoop van Judas. Aan Joffrouw Maria Koex, Dochter van Niklaas Heimensen Koek. De knecht verkoopt zijn Heer voor dartig zilverlingen. Die 't leeven, door zijn doodt, voor 't aardtrijk komt bedingen, Bedingt men voor het stof dat hy geschapen heeft. Vervloekte handelaar, die Godt voor zilver geeft, Gy vult uw' beurs met geldt; maar uw gemoedt met zonden. De zonden zijn de roên die Christus vleesch deurwonden. Gy komt als vriendt: maar gaat als vyandt van hem af. O driemaal helscher kus dan Joab Abner gaf! Gy hebt uw vingers in zijn schottelspijs gesteeken: Maar 't moordtuigh in zijn hart. gy dronkt zijn bloedt by beeken, Eer 't noch by druppelen van 't heiligh lichaam viel. Gy maakt uw' handen wit door 't zilver: maar uw ziel Veel rooder dan het bloedt dat uwe lust verzaade. Toen gy uw' Godt verriedt, hebt gy u zelf verraade': Maar Peter heeft zijn val door 't weenen weêr geredt. De waare traanen zijn de letters, daar men het Berou uit spelden kan. de zuchten der zondaaren Zijn Godt veel zoeter dan 't gezang der Hemelschaaren. Die u de voeten wies, kan uw' besmet gemoedt Ook zuivren in de bron van zijn vergooten bloedt. De Wanhoop stopt zijn oor. hoe! is de strop gebonden? Die 't Paaslam heeft verkocht, d'aanklaager van die zonden; De rechter van dat quaadt en beul is hier een man. Het schelmstuk straft zich zelf. de Wraak ziet niemant an. Vorige Volgende