Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij
[pagina 748]
| |
Byvoegsel. | |
Aan zeeker Engelsman.Gy roemt, waar dat gy komt, dat Ursel met haar maagden
Uit uw gewest vertrok, vol van een kuische geest.
't Is waar dat deeze vrouw de reis uit Englandt waagden:
Maar is 'er sedert wel een kuische vrouw geweest?
| |
Aan H.G.Parys en Paradijs dat rymt wel op elkaâr:
Maar in hun kleeding nooit zoo ongerijmen paar.
| |
In 't stamboek van de kunstlievende Richardt Hubin, &c.De Dicht- en schilderkunst zijn zusters braaf van aart;
Haar geesten zijn nochtans heel ongelijk in gaaven.
Deez' maakt zich door de pen, die door 't penseel vermaart.
De kunsten hebben kracht om deur 't gestarnt te draaven.
| |
Aan P.N.Een Puntdicht, zegt gy, eist drie maanden eer het wel dicht.
Een oogenblik, dunkt my, is veel te lang gewacht.
Hierom noemt Zuilechem een Puntdicht niet dan sneldicht.
't Moet oversnel zijn, of een Puntdicht heeft geen kracht.
| |
Op 't Lof der zotheidt.Hoe of Erasmus zich in 't Lof der zotheidt toont?
Dat elk hem met laurier, het lof der wijsheidt, kroont.
| |
Aan J.W.Merkuur dat is een godt daar koopluy op verlieven.
Hy is ook, wat of dit beduidt! een godt van dieven.
|
|