Alle de gedichten. Deel 1
(1662)–Jan Vos– AuteursrechtvrijOp den eerwaardigen Heer J. Albert Ban.Ik heb my, zeide Ban, op 't aardtrijk zat gezongen:
Nu wens ik my te menglen,
Met maatgezang van Englen.
Mit sturf hy, en zijn ziel, begroet van hemeltongen,
Quam deur de starren vaaren.
Nu, booven by de schaaren,
| |
[pagina 720]
| |
Zingt zy de boovenzang, die hy omlaag beminde.
Men zoekt hier naar de maat: maar z'is by Gode te vinde'.
| |
Op Machtelt Zwaanenburg, Dochtertje van Gerrit Barentsen Zwaanenburg, Opper-bouwmeester t'Amsterdam, &c.De bloem des leevens schijnt in d'uchtent schoon te brallen;
Des middags welkt het bladt, en 's avondts is 't gevallen:
Maar Machtelt viel te vroeg. vergeefs zijn jonge blaân.
Men plukt de schoone roos, en laat de doornen staan.
| |
Govert Flink.De Doodt heeft Flink bestormt, en trof het minste deel.
De geest, die standt houdt, leeft door leevendige verven.
Haar moordtpijl zwichten voor de punt van zijn penseel.
't Vernuft der maalkunt leeft, de Doodt ter spijt, na't sterven.
| |
Op de doodt van Sara Hinloopen, dochtertje van den E. Heer Jakob Jakobsen Hinloopen, scheepen en Raadt t'Amsterdam. op een zilvere penning daar Herkules en Pallas op gedreeven zijn.De Doodt heeft Sara, in haar lent, in 't graf gerukt.
Zoo wordt een roozeknop eer datz' ontluikt geplukt.
Hier helpt noch Herkles kracht, noch wijsheidt van Minerve.
De Doodt heeft oor, noch oog. wy leeven om te sterve'.
| |
Op de doodt van Jozyna Barbera, dochtertje van den E. Heer Antony Barleus, Kapitein &c.Het licht des leevens heeft aanminnelijke straalen:
Maar Barber is het licht in d'uchtendtstondt ontroost.
Zoo quam de moeders vreugdt te vroeg in 't graf te daalen.
Het leeven is een toorts, die lichtlyk wordt gedooft.
Betrouw u niet op jeugdt. de Doodt komt elk verdrukken.
D'onrijpste vruchten ziet men dikwijls eerst afplukken.
| |
[pagina 721]
| |
Op Jakus de Geest, schilder t'Antwerpen.Antwerpen, treur, ey! treur, uw kunst is nu in noodt:
Laat al de tranen vry langs uwe kaaken loopen.
Vraagt gy: om welk een reên? uw schilder, Geest, is doodt.
Wie dat zijn geest verliest heeft op geen kunst te hoopen.
| |
Op Gerrit Bartels, die door de val van een steen sturf.Twee steenen rukten 't lijf van Bartels van ons af;
D'een die hem 't hooft verplet; en d'ander op zijn graf:
Men hoort het huis vergeefs by deeze steenen steenen.
De Doodt verschoont geen geest; zy lacht als andre weenen.
| |
Aan den Eed. Heer P. K. Hooft, Ridder, Drost van Muiden &c.Hier sturf de geile Graaf, na dat hem d'eedle Velzen,
Door zijn getergde zwaardt, veel diepe wonden gaf.
Zoo overdier stondt hem het overhelsch omhelzen.
Zoo groef de Graaf zich zelf, eer dat hy 't wist, een graf:
Want vrouweschennis walgt zelf moedelooze slaaven.
De weêrwraak, heet van bloedt, ontziet geen goude staaven.
In de kerk op Muiderberg. | |
Op 't kindt van den E. Heer Paulus Barbette, Geneesmeester t'Amsterdam.Mit dat Barbett' den mensch, in spijt der Doodt, deedt leeven,
Ontstak de Doodt. en riep: de kunst gaat my te vart.
Voort heeftze, door haar pijl, zijn zoon in 't graf gedreeven.
De Vaader schrikt' in 't eerst: maar nu, tot wraak getart,
Spant hy zijn krachten t'zaam, en stuit de Doodt in 't woeden.
De wraak is loflyk als men wreekt om 't volk te hoeden.
| |
Op de doodt van Anna Maria, dochtertje van Dirk Geubels.De Doodt quam Anna, 't kindt van Geubels, 't hart deurwonden.
De bloem des leevens wordt eer dat men 't denkt geschonden.
| |
[pagina 722]
| |
Nu zweeft haar ziel omhoogh daar zy haar Schepper kent.
Hier is zy als haar naam want deez' is zonder endt.
| |
Op de doodt van Jan vander Kruissen, zoontje van den E. Heer Kornelis vander Kruissen.De Doodt heeft Kruissens zoon te jong in 't graf geleit.
Zoo wordt een bloem van hoop in d'uchtendt afgemeit.
Hier helpt noch jeugdt, noch geest. de Doodt kan 't al verduuren.
Het leeven is niet dan een leen van weinig uuren.
| |
Op de doodt van den Eerwaardigen Heer Heimen Koek: aan de E. Nikolaas Heimensen Koek, zijn vaader &c.Gy wenst uw zoon vergeefs; hy walgt van 't aardtsche slaaven.
De werreldt is een zee: den mensch een ranke kiel:
De Tydt is stierman, en het diepe graf de haaven.
Daar ons de Doodt in jaagt: maar d'onbesmette ziel
Van uwe zoon, bezeilt de hemelsche paleizen.
Wie dat by Godt belandt doet eerst behoude reizen.
| |
Aan de lijkdraagers van den E. Heer Geerardt Vossius, Kanonik van Kantelberg, Professor der Historien t'Amsterdam.Men hoeft voor Vossius geen graf van steen te zoeken,
Het lyk is veer genoeg; dies neem de kist hier af.
Begraaf hem in dit school in 't midden van de boeken;
Zoo rust dat groot vernuft in heerelijker graf
Dan dat men by de Nyl tot aan 't gestarnt ziet ryzen.
Dat is van steen gebouwt, en dit van 't brein der wyzen.
| |
Lijkstacy van den Eed. Heer Jr. Joan van Gaalen, Opper-Bevelhebber over de vloot in de Middelantsche zee van haar Hoog. Moog. de Heeren &c.Hier komt het koude lijk van die zijn volk deedt blaaken;
De Doodt, hoe stout, durfd' hem van vooren nooit genaaken;
| |
[pagina 723]
| |
Zy trof hem als Achill' van achtren in zijn voet.
Toen vocht hy met een been: maar met een dubble moedt.
Daar zinkt dien heldt in d'aardt die 's vyandts vloot deedt zinken.
De Beurs aan d'Amstel, die hy in de Straat deedt blinken,
Verliest met hem haar glans. men schrijf dan op zijn graf:
Hier rust het stof van die ons stof tot roemen gaf.
| |
Op den zelfde Heer, &c.Hier leit hy die den Brit, dien waterpest, deedt strijken:
Maar zulk een roem kost bloedt. de krijg geeft lof voor smart.
Wie naar de scheepskroon streeft, moet zwaardt, noch koegel wijken.
Toen hy zijn been verloor bleef hy noch op zijn hart,
Die Staat- en Beurszuil, staan, om andre hart te geeven.
Wie voor de vryheidt vecht zal 't sterven overleeven.
| |
Den Eed. Gestr. Heer Laurens Reaal, Ridder, Oudt-opperste van Hollandt over Oost-Indien &c.Hier rust Reaal, de schrik der Indiaansche schaaren.
Een Febus op de lier; een Tyfus op de baaren.
Wat graf verdient hy die zijn steevenkroon bevocht?
Van 't flonkerendt gesteent dat hy uit Oosten brocht.
| |
Petrus Datenus, &c.Dateen de Dichter wordt hier dicht gemaakt met zandt.
Hy was in Vlaanderen als Smout in Amstellandt.
Hy dorst Prins Wilm op Stoel voor Atheïst uitschelden.
Een booze preediker ontziet noch heer noch helden.
| |
Zoontje van E.F.D'een roemt en d'ander wraakt de wandeling van 't leeven;
Maar deez' heeft nooit geproeft wat dat de tijdt kan geeven:
Want d'uchtent was zijn wieg, en d'avontstondt zijn graf.
Zoo komt men met de roos, en valt 'er weêr meê af.
| |
[pagina 724]
| |
Hendrik Kaizer die 't Prinsgraf gemaakt heeft.Mit dat de Doodt bevondt dat Kaizer door zijn handt:
Zijn beelden leeven deedt, wurp zy hem hier in 't zandt.
Maar hy is te vergeefs aan 't Y in 't graf gedreeven.
Door 't Prinsegraf te Delft zal Kaizer endloos leeven.
| |
G.S. een smit.Hier lag weleer een smit die niet te smeeden hadt;
Maar toen hem Charon brocht in d'onderaardtsche stadt,
Kreeg hy het drok met staal en yzer t'zaam te wellen.
Waarom? de duivel moest de Teems een bijl bestellen.
| |
Zijn Excellency Hugo de Groot.Hier leit de groote Groot, Christinaas Hofgezant.
Wie dat de Vryheidt mint stort traanen op deez' steenen.
Hy wenst', toen hy 't Geweldt ontslipt', dat Neederlandt,
Om zijne ballingschap meer lachen mocht dan weenen.
| |
Zeeker Advokaat.Hier leit een Advokaat: de hemel wil hem niet.
De duivel weigert hem een plaats in 't helsch gebiet;
Want Pluto vreest dat hy de quaaden vry zal maaken.
Waarom? hy heeft gedient tot veurspraak van quaâ zaaken.
| |
K.S.K.V.G.Hadt Karel, Machiavel voort't Bybelbladt geleezen,
Hy zou noch koning zijn; nu leit hy hier in d'aardt.
Wie zelf niet vreezen wil moet anderen doen vreezen.
De Preeker past de Schrift: de Koning 't scherpe zwaardt.
| |
Den manhaftigen Zeeheldt de Haan &c.Hier leit die Zeehaan, die zich staâg by Mars liet hooren.
Duinkerken wierdt gewondt door zijn metaale spooren.
| |
[pagina 725]
| |
Hy veiligde de zee tot hy zijn oogen sloot.
Verwon de doodt zijn lijf? zijn roem verwint de doodt.
| |
Notaris Bloot.De pleiters zijn als dol, om dat Notaris Bloot,
In deezegrafsteê leit; zy vloeken op de Doodt:
Maar 't is niet zonder reên dat zy van gramschap zwellen:
Want leefde Bloot hy zou de pleiters werk bestellen.
| |
Zoontje van den Eed. Heer Albert Pater, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.Hier onder maakt de Tijdt, o ramp! 't gebeent tot asch,
Van die zijn eersten uur zijn allerleste was.
| |
N.K. Woekeraar.Hier leit hy die het spijt dat hem de Doodt verriet:
Noch meerder spijt het hem dat hy zijn geldt verliet.
Wat of deez' woekeraar het allermeest mach spijten?
Dat hem de wurmen 't vlees voor niet van 't been afbijten.
| |
Marquis Spinola, &c.Hier vindt men Spinola. vraagt iemandt naar zijn leeven?
Hy heeft het,door zijn zwaart, met 's vyants bloedt beschreeven.
De Spaansche zeege wierdt met hem in 't graf gedaan.
Het graf is voor een poos. de wapendeugdt blijft staan.
| |
Elizabet van Baarle.Hier rust die vroolijke, daar vaaders schranderheidt,
En moeders deugdt in blonk. haar bloem is afgemeit
In 't bloeienst' van haar lent, vergeefs zijn schoone leeden.
De Doodt ontziet noch glans, noch deugdt, noch schranderheeden.
| |
[pagina 726]
| |
I.M. Bankerotier.Hadt Karels keur noch kracht, deez' was hier niet bedurven:
Hy hadt eer dat hy ziek geworden was gesturven.
Nu schiet 'er drie te kort. hoe wordt dit vast gestelt?
Men doet de beul, de galg, en bontekrey geweldt.
| |
Marquis Sfondrade, achter in zijn been geschooten, daar hy van sturf.Hier leit hy die de Doodt manhaftigh teegens tradt:
Maar zy heeft hem, o list! van achtren aangevat.
Zoo zag men zijn lauwrier, door 't schut, met bloedt besprengen.
Veel hoort men zeegezang met lijkgeschrey deurmengen.
| |
T.S.H.Deez' is op Karsnacht met Godts Zoon op d'aardt gekoomen:
Op Hemelvaart weêr met Godts Zoon van d'aardt genoomen.
| |
Schoolmeester.Hier rust een meester daar het school niet veel om schreit.
Hy dwong de kindren, door de roê, tot stilligheidt;
Maar was hy nu in 't school hy zou 'er niet van zeggen:
Want zelver spijt hem nu dat hy hier stil moet leggen.
| |
Zekere K.K....Hier vindt men Karel die zijn koning heeft verraân.
De duivel wou niet dat zijn ziel tot hel zou gaan;
Zy moest, toen 't lichaam sturf, in Kromwels boezem kruipen.
Nu gaatz' in zulk een schijn het bloedt der Vorsten zuipen.
| |
J.N. Engelsman.De Doodt heeft in dit graf een Engelsman doen zinken:
Hy plag in 't leeven niet dan zoete Sek te drinken.
Sek dronk hy by het vuur, op 't bedt en aan den disch.
Is 't dan ook wonder dat dit Landt vol Sekten is?
| |
[pagina 727]
| |
Den Eed. Heer Albert Burg, Burgemeester, Raadt &c. t'Amsterdam.Hier wordt de wakkre Burg, dien burgerburg, beschreit;
Behalven van 't Vernuft en d'eedle Dapperheidt:
Want deeze, die hem staâgh vereerde met haar gaaven,
Die sturven toen hy sturf, en zijn met hem begraaven.
| |
Aal R. Appelverkoopster.Hier rot Aal rottefruit; neen: 't is een loos serpent;
Ja loozer dan het geen dat Eva heeft gekent;
Want dat bedroog 'er een, toen 't d'appel quam vertoogen:
Maar deeze heeft 'er door haar applen veel bedroogen.
| |
Lumey, Graaf van der Mark &c.De Graave van der Mark leit in dit graf begraaven.
Hy zwelgden menschebloedt, o gruwel! als een raaven.
Hy is gefturven door een dollehonde beet.
't Gaat wel als d'eene hondt die dol is d'ander eet.
| |
K. S. Italiaan.Hier schuilt een Italiaan: want Charon, door bevel
Van Pluto, weigert hem te vaaren naar den hel.
De duivel is jaloers. de wellust vreest geen wetten.
Hy zou, quam hy omlaag, de duivel hoorens zetten.
| |
H.V.H.De graavemaaker en de hofbeul, zoo men zeidt,
Die hebben lange tijdt om 't lijk van Hans gepleit;
Maar 't recht bleef steeken: want de Schout, door winst gedreeven,
Heeft dat de raavens hoort, hier aan 't gewurmt gegeeven.
| |
P. K. Hooft, Ridder, Drost van Muiden &c.De Doodt heeft Hooft gevelt. de steen bedekt zijn graf.
De Tijdt maakt hem tot asch. maar alles is te laf
| |
[pagina 728]
| |
Op 't eedele vernuft, alwaar 't voor weinigh uuren.
Zijn veeder zal de Doodt, de steen en Tijdt verduuren.
| |
Lizander in de schoot van zijn bruidt vermoordt &c.Hier rust Lizander, die vermoordt wierdt in de schoot,
O gruwel! van zijn bruidt. zoo wierdt zy, door zyn doodt
Een weeduw en geen vrouw. hier hulp geen teegenstreeven.
Haar Bruigom sturf, 't is wreedt, in d'oorsprong van het leeven.
| |
Wurmkruidtmaaker.Hier leit hy die 't gewurmt, door kruiden, heeft verdreeven:
Zoo deedt hy 't quynendt volk bywijlen langer leeven.
De Doodt, die 't speet, heeft hem hier voor in 't graf gejaagt.
Nu wordt hy, spijt zijn kruidt, zelf van 't gewurmt geknaagt.
| |
M. G. Doktoor.Hier leit een Dokter die wel honderdt jaar kon tellen.
Waarom quam hem de Doodt niet eer in 't graf te vellen?
Om dat zijn raadt het volk deedt gaan in Charons boot.
De Dokter en de beul zijn dienaars van de Doodt.
| |
B. I. V.Leit hier een martelaar van Staat begraaven? neen:
Dat hem het hooft door 't zwaardt van 't lichaam wierdt gesneên,
Hadt hy ten ten hoof verdient. waarom of 't hof hem wraakte?
Om dat hy hier de knecht meer dan de meester maakte.
| |
Den Eed. Heer P. Hasselaar, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.Hier leit hy die Geweldt, Bedrog en zieledwang
Aan 't Y hulp kluisteren: want Hollandt hadt te lang
Om vryheidt krijg gevoert. zijn trouw was niet te pletten.
Het hart der Hasslaars is het schildt der burgerwetten.
| |
[pagina 729]
| |
H. F. O. PortugeesHier leit een Portugees, een vyandt van de kou.
Hy wisselt nooit van dragt: maar meenigmaal van vrouw.
De hel wordt hem ontzeidt: want mocht hy hier verkeeren,
Hy zou de hoogerhandt van Lucifer begeeren.
| |
K. V. G. een Zeeuw.Hier leit een Zeeuw die 't met de reine neering hiel.
Hy haakt' naar 't kaapen als een Duivel naar een ziel.
Hy nam de Spaansche vloot, en de Britsche vaaren.
Waarom? de Brit hadt schut, en Spanje diere waaren.
| |
M. E. die in 't schaaken doodt bleef.Hier leit hy die, om zich in 't leeven te vermaaken,
Met kromme Klaas weleer in 't schaakbort ging ten strijt:
Maar och de doodtschicht quam de schaaker zelver schaaken.
Zoo raakte hy het spel, 't vermaak, en 't leeven quijt.
| |
Den Eed. Heer Garbrandt Pankras, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.Hier sluimert Pankras, die de traanen van 't gemeen
Hier buiten, en hun hart door deeze harde steen
Tot binnen by zich trekt. zoo eert het Y zijn gaaven.
Het lichaam wordt in d'aardt, de deugdt in 't brein begraaven.
| |
S. V. N. Winkelier.Hier leit een winkelier, die als hy stof uit mat,
Om groote winst te doen, een kleene ellen hadt.
Hoe wordt hy nu gestraft, die Godt zoo hadt vergeeten?
De straf wordt hem nu met een groote el gemeeten.
| |
[pagina 730]
| |
N. T. trompetter.Hier onder vindt men een trompetter door de Doodt;
Hy zou trompetter zijn op Charons leereboot:
Maar d'oude veerman heeft niet op zijn komst te hoopen:
Want deeze blaazer is de windt ter sluik ontloopen.
| |
Een Aap.Hier leit een geestig' aap: hy was in all' zijn leeden
Niet anders dan een mensch; hy toonde mensche zeeden:
Maar in een ding wou hy niet als de menschen zijn:
Want d'aap was goedt van aart, de menschen vol fenijn.
| |
N. V. O.Hier leit hy die 't onrecht om 't Recht van 't landt moest lijden.
Zijn dienaar, heet naar Staat, quam hem te schelms bestrijden.
Het woest Geweldt deedt hem in yzre boeiens slaan:
Maar 't yzer en 't geweldt zal eer dan hy vergaan.
| |
Nero.Hier vindt men Nero, die veel wondren heeft gedaan:
Maar al zijn wonder plag in moorden te bestaan.
Wat is het wonderst' dat dien gruwel ging bedrijven?
Dat hy Kardaan tot lof van zijn bedrijf deedt schrijven.
| |
Den Eed. Heer Cornelis Boom, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.Hier viel, o ramp! een Boom, die tot een steunstijl strekte
Van 't Raadthuis aan het Y. zijn deugden overdekte
De Burger, weeuw en weez'. hy hiel 't geweldt in toom.
De groene lauwer zwicht voor zulk een dorreboom.
| |
L. K. voogt over &c.Hier onder rot een voogt, die zich in 't roodt dorst kleeden;
Roodt waaren all' zijn muur, zijn bedt en tafelspreeden:
| |
[pagina 731]
| |
Zijn stoel en koets zijn roodt. hoe quam 't zoo roodt van gloedt?
Hy hadt de stof deurverft in weeuw en weezen bloedt.
| |
S. F. G. Filozoof.Hier rust een Filozoof die stilligheidt beminde;
Hy liet, om in de stilt' te weezen, alle vrinde':
Hy wandelden in stilt', en schreef in stilligheidt.
Met recht heeft hem de Doodt hier ook in stilt' geleit.
| |
N. G. zeeker Lombardier.Deez' Lombardier quam door de Doodt in 't graf te daalen;
Zy zocht in 't helsche rijk geldt op zijn ziel te haalen:
Maar dit is haar gemist. wat heeft de Doodt belet?
Hy hadt zijn ziel al lang by Lucifer verzet.
| |
Mevrouw Maria Koeimans, gemaalin van den Eed. Heer Joan Huidekooper, Ridder, Heer van Maarseveen, &c.Hier bergt Maria zich bevrijdt van alle pijn.
Wie op deez' steen niet steent schijnt zelf een steen te zijn.
Haar ziel, met deugdt versiert, gaat deur de starren draaven.
De deugden worden door het sterven niet begraaven.
| |
M. V. M.Hier leit een schrijver, die ons lof op 't grootst dorst meeten;
En 't quaadt, schoon dat hy 't wist, in 't schrijven heeft vergeeten.
Hoe komt dan dat zijn blaân in andre taalen vliên?
De waarheidt wil dat elk zijn loogens zal bezien.
| |
J. N. zeekere labbekak.Hier leit een labbekak die quaadt van goên dorst spreeken.
De duivel heeft haar ziel, om zich op 't felst' te wreeken,
Doen vaaren in een wijf, dat stom gebooren was.
Nu pijnt haar 't zwijgen meer dan 't vuur in 't helsch moeras.
| |
[pagina 732]
| |
K. De vleishouwer.Hier rot hy die weleer veel moorden heeft gedaan.
Noch zeidt men dat zijn ziel ten hemel is gegaan.
Hy droop bywijl van bloedt, en niemandt raakt' aan 't weenen.
Waarom? hy moorden niet dan Schaagers, Vriez' en Deenen.
| |
Mevrouw Konstancy Bartelot, Gemaalin van den Eed. Heer van der Mijde, Burgermeester &c. te Rotterdam.De Deugdt beweent dit beeldt. Minerf belacht haar lot,
En Venus is vol vreugdt: haar roem, die nooit verrot,
Wierdt voor deez' twee, tot leedt, voor hemels aangebeeden.
Men mist door zulk een lijk twee groote waardigheeden.
| |
D. V. S. deurbewaarder.De deurbewaarder die hier leit was bot van aart:
Hadt hy zijn huisdeur voor de komst der Doodt bewaart,
Hy zou de boeren noch, door last van 't hof, vervaaren.
Nu moet zijn ziel de deur van 't helsche rijk bewaaren.
| |
P. D. N. die zich doodt dronk.Hier leit hy die op elks gezondtheidt plag te zuipen.
De Doodt, om zulks te hoên, quam in zijn roemer sluipen.
't Gezondt zijn van het volk brocht hem in groote smart:
Want toen hy weeder dronk kroop hem de Doodt in 't hart.
| |
Leeg graf voor Speldt de Rooderoe &c.Deez' grafsteê is voor Speldt de Rooderoe gemaakt:
Maar 't lichaam is op 't landt aan eene galg geraakt.
De wurmen zijn verblijdt dat hem de raavens vreeten.
Waarom? zy vreesden 't vlees van zulk een kreng te eeten.
| |
[pagina 733]
| |
N. K. een Maakelaar van Venus.Hier rot een koppelaar; zijn ziel ging met 'er vaardt
In d'afgrondt: maarze moest noch vaardiger naar d'aardt;
Hier strektze Pluto meer dan tien der helsche schaaren:
Want zy doet Charon staâgh met zielen overvaaren.
| |
Luidewijk de XIII, koning van Vrankrijk &c.Dit graf bergt Luidewijk in zijn albaste schoot.
't Heeft nu meer moedts, dan eerst op 't lichaam van de Groot.
Wat is de naam van Groot? niet anders dan vermeeten.
Geen grooter Vorst dan die Rechtvaardig wordt geheeten.
| |
H. D. F. Glasblaazer.Deez' blies in 't leeven niet dan roomers schoon van glas;
Zijn ziel komt Lucifer in d'afgrondt wel te pas:
Want hy heeft windt van doen eer 't helschevuur wil blaaken.
Nu ziet men van zijn ziel om windt een blaasbalg maaken.
| |
O. D. N. Barbier.Deez' plag de menschen, in zijn leeven, te verkorten.
Men zag hem meenigmaal het bloedt der burgers storten.
Wie dat van Venus quam hulp hy ook voort aan 't endt.
Noch worden hy, 't is vreemt, voor deugdelijk gekent.
| |
Een Dwerg.Hier leit een reuzepop, het mach geen mans lijk heeten;
Of is 't een man: zoo heeft Natuur de maat vergeeten.
Is 't lichaam wat te kleen? 't hooft is te groot gevormt.
Zoo paait Natuur de Doodt, de grafsteê, en 't gewormt.
| |
Den Eed. Heer Wouter Valkenier, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.De Doodt quam Valkenier altijdt vergeefs bespiên.
Op 't lest' heeft hy van zelf, om geen geweldt te zien,
| |
[pagina 734]
| |
't Gezicht gelooken: want hy haaten 't slaafsche leeven.
Een vrygebooren wil zich niet in 't juk begeeven.
| |
Zeeker Poëet.Deez' week geen Martiaal, al qnam hy laat in 't licht:
Maar hem wierdt rijker stof dan Martiaal gegeeven.
Waarom hadt Martiaal min stof dan deez' tot dicht?
Om dat de menschen nu veel goddeloozer leeven.
| |
Jan Vos, mijn zoontje.Hier leit het lijk van Vos: hy leefde weinig daagen.
Waarom? de hemel kon hem bedt dan d'aardt behaagen.
| |
Margrietje Gerrits, huisvrouw van Jan Vos.Zoekt gy hier naar Margriet? zoo zijt gy veel te vart.
De liefde van haar man begroef haar in zijn hart.
Zy zou om zulk een graf Augustus graf ontzeggen.
Die veel in d'armen lag behoort in 't hart te leggen.
| |
F. W. in de pesttyd aan brandewijn doodtgedronken.Hier rot hy die het vuur der heete ziekte myden.
Nochtans brocht hy zich zelf door heete ziekt' in lyden;
Hy vluchten 't eene vuur om by het aâr te zijn:
Want hy ontliep de pest, en sturf aan brandewijn.
| |
F. V. M. Buitevaader van 't Spinhuis.Hier leit een hoerevoogt, die schoon zijn wijf noch leefde,
In 't aanzien van de Schout, in 't grootste hoerhuis streefde.
Hy deedt bywijl zijn wil met dit besmet gespuis:
Want hy beminde deugdt, en bleef ook overkuis.
| |
Leedig graf van Juffrou K. Oosterzon, in West-Indien verdronken.Dit graf zocht met het lijk van Oosterzon te praalen;
Maar zy quam in het West in 't zout der zee te daalen:
| |
[pagina 735]
| |
Loos hier noch bange zucht, noch stort geen heete traan.
De zon die Oostwaarts rijst moet Westwaarts ondergaan.
| |
Adam van Vianen, beroemt goudt en zilverdrijver.Hier leit Vianen die het goudt een ziel wou geeven:
Dit speet de Doodt, en dreef, eer hy 't door kunst deedt leeven,
De drijver in het graf, daarz' hem gekerkert houdt.
Hy daalt vergeefs in d'aardt, zijn geest verrijst in goudt.
| |
Zeekere bakker.Hier leit een bakker die zijn broodt niet wichtigh maakte;
Zoo quam het dat zijn ziel in Plutoos oven raakte:
Hier wordtze gaar gebraân: maar leedt zijn ziel geen pijn,
Zijn dochters konden haar niet kleeden in satijn.
| |
Lukas een schilder die krankzinnig wierdt.Hier vindt men Lukas: hy verliet zijn geest voor 't leeven.
Waarom? hy hadt zijn geest aan doodeverf gegeeven.
| |
Zeekere Roomsgezinde.Hier leit hy die weleer zijn vrye wille hadt;
Maar sint dat hem de Doodt in d'armen heeft gevat,
Verloor hy deeze wil. nu heeft hy niet te zeggen:
Dat hy zijn wil noch hadt, hy bleef hier niet lang leggen.
| |
Zeekere Luiteriaan.Toen deez' de Doodt vernam heeft hy niet eens gelilt;
Hy nam 't Konfessiboek van Augsburg tot zijn schildt:
Maar 't hulp niet: want de Doodt quam deur de blaaden grieven.
Nu vloekt hy Luiters boek als Luiter d'aflaatbrieven.
| |
Zeekere Geus.Hier leit hy die heel stip op 't Noodtlot plag te staan:
Al wat dat deedt, zeidt hy, is op zijn tijdt gedaan.
| |
[pagina 736]
| |
Wat zeidt hy nu hem 't lot zoo jong in 't graf doet storten?
Nu klaagt hy dat hem 't lot zijn leeven quam verkorten.
| |
Zeekere Mennonist.Deez' haaten 't wapentuigh; want toen de Doodt hem naakte,
Trok hy het harnas aan dat hem d'Apteeker maakte:
Maar door dit wapen heeft de Doodt hem eer verkracht.
Nu spijt hem dat hy 't zwaardt des oorlogs heeft veracht.
| |
Zeekere Arminiaan.Hier leit hy die de Prins voor bitter Geus dorst schellen:
Want Maurits hadt hem lang op Loevestein doen stellen.
Nu wou hy dat de Doodt zoo Geus wierdt, en 't heeft schijn.
Waarom? hy wenst voor hier op Loevestein te zijn.
| |
Martijn van Delft.Hier leit Martijn van Delft, de neef van Pieter Graat.
Veel zijn 'er om zijn doodt verandert van gelaat.
Vraagt gy op welk een wijs, nu dat hy hier moet schuilen?
Zijn ouders lachen en de Haagsche hoeren huilen.
| |
Izabella Klara Eugenia, Hartogin van Brabandt &c. wiens lijk niet voor de vreede geslooten was begraaven wierdt.Hier rust Eugenia, die niet van d'aardt wou gaan
Of Neerlandt was in rust. zy haaten d'oorlogsvaân.
Veel blulfen 't vuur des krijgs door 't bloedt der onderdaanen:
Maar deeze zocht die brandt te blussen door haar traanen.
| |
M. F. Koorenmeeter.Deez' handelden de maat heel maatigh in 't begin.
Hy leefde van de maat door maatelijk gewin.
Op 't lest' heeft hem de maat, die hy bemind', bedurven:
Want hy is door de maat van Bacchus nat gesturven.
| |
[pagina 737]
| |
W. van F. sturf toen zy de bruidt was.Het vuur van deeze bruidt wierdt voor de feest gedooft.
De roozen die zy aan haar bruigoom hadt belooft,
Verschiepen in cypres. hoe kon 't de min gehengen?
De Doodt kan bruilofswijn met droeve traanen mengen.
| |
Jan Vos, mijn vader.Hier sluimert Vos, een man zoo rijk van deugdt als jaaren.
Hy minde maatgezang, deurmengt met klank van snaaren.
Nu vangt hy het geluit der Englen in zijn oor.
Wie waare deugdt bemint verschijnt in 's hemels koor.
| |
Aaltje Opmeer, mijn moeder.Opmeer versiert dit graf: haar deugdt gaat hooger zweeven.
De Doodt der vroomen voert de ziel in 't zaaligh leeven.
| |
F. V. L. die zijn neef vermoorde.Hier leit hy die zijn neef op 't dischmaal deedt verdelgen.
Nu moet hy lijden dat de worm zijn vlees komt zwelgen.
Hoe! schrikt gy? treê vry toe, en plet zijn herssenpan.
't Is veiliger by 't graf dan disch van een tieran.
| |
P. F. G.Hier leit een Fransman: maar hy magh niet in de hel.
Nu roept hy Charon, die 't hem weigert, in duël:
Maar Cerbrus zeidt: mijn vriendt, gy moogt deez' plaats niet naken.
Waarom? de duivel vreest dat gy hem schurft zult maken.
| |
Vincent V. G.Hier leit Vincent: maar hy lag liefst in Bacchus vat.
Op, kittebroeders, op, met kannen, roemers, fluiten,
Begiet dit graf met wijn: want hy is noch niet zat.
De Doodt wist hem het aars- maar 't keelgat niet te sluiten.
| |
[pagina 738]
| |
Maria Nikolaï, gemaalin van den E. Heer Antony Kastelein, Bewindthebber van de Oostindische Maatschappij t'Amsterdam.Hier wordt Mariaas lyk beslooten met een steen:
Voor ziel- en huiszorg is de heele kerk te kleen.
Beween haar sterflot niet, zy zweeft naar 's hemels reien.
Wie dat na 't sterven leeft begeert niet dat wy schreien.
| |
Zeeker kruier t'Antwerpen.Hier leit een kruier van een wonderlijke kracht.
Men zag hem nimmer leeg: want hy hadt staadig vracht.
Hy wist de weegen tot in 't Raadthuis toe te vinden.
Hier kruid' hy anders niet dan amenvaars en vrinden.
| |
Flip, na dat hy lang gereist hadt, sturf zoo dra hy t'huis quam.Flip, die hier leit, hadt d'aardt deurreist, en look zijn oogen.
Waarom? hy schrikt' als hy haar boosheidt zag vertoogen.
| |
Een Bruinist.Hier leit een oudt Bruinist, die 't hooft vol Bybels hadt;
Die op de Bybel sliep, en van de Bybel at:
Hy heeft zijn koning, door de Bybel, 't hooft doen knotten.
Is dan de Bybel niet een doolhof voor de zotten?
| |
R. Deskartes.Ziet gy hier naar Deskart? men dekt hem met geen steen.
Hy hangt niet anders dan van enkle geest aan een.
De geesten laaten 't oog niet door de Doodt bewolken.
Hy leeft, in inkt herschept, in 't oog van alle volken.
| |
O. N. F. Vrygeest.Hier leit een vrye geest: want hy geloofde dat
Hier na geen hemel was; en nu hy lang het padt
| |
[pagina 739]
| |
Der dooden is gegaan, acht hy her noch voor spel:
Maar 't is geen wonder: want hy ziet niet dan de hel.
| |
Graaf van Walstein &c.Hier leit een raavenâas: weleer de vuile kas
Daar Neroos ziel, in schijn van Walstein, binnen was.
De helgodt huilt van spijt, en vloekt het doodtlijk wapen.
Op Walsteins leeven kon de duivel zorgloos slaapen.
| |
A. V. E. broodtbakker.Hier leit een bakker die heel draa om 't leeven quam;
Maar 't was niet vreemt: de Doot, die 't lichaam deet verzwakken,
Hadt aan zijn ziel geen werk toen 't lijf zijn afscheidt nam.
Waarom? hy hadt zijn ziel al lang in 't broodt gebakken.
| |
Jozefus, Bisschop van Kamerijk, op de vreedehandeling te Munster &c.Hier rust Jozefus lijk, die leevendt, spijt de Doodt,
De zeilsteen was, die 't staal des oorlogs in de schoot
Der Vreede trekken zou. men zwijg van Cezars daaden:
Zijn palmkrans droop van bloedt. de deugdt verwint door raaden.
| |
Op Gerrit Vos &c.Hier vindt men hopman Vos, een man vol raadt en moedt:
De knots van Knotsenburg, spijt 's vyandts legertochten.
Aan 't Y bewaard' hy 't schut: by Zwol verloor hy 't bloedt.
Wie vecht tot dat hy sterft heeft loffelijk gevochten.
| |
Martijn aan de Spaansche pokken gesturven.Hier, zeidt men, leit Martijn begraaven: maar 't is jokken.
De wurmen sterven hier van honger: want de pokken
Die waaren haar te gauw. wilt gy de reeden weeten?
De pokken hadden hem, voor 't sterven, opgegeeten.
| |
[pagina 740]
| |
Graaf van Egmondt.Hier vindt men Egmondt die door aavrechts recht moest bloên.
Hy sturf door 't Spaansche zwaart, en 't Staatsche moest het doen:
Want deez' bevrijd' hy eerst, en quam hen na bestooken.
Is 't Staatsche leedt dan niet door 't Spaansche zwaardt gewrooken?
| |
P. E. schoorsteenveeger.Hier leit een duitsche moor, een man van luit gebaar.
Hy kon de zwartekunst, en 't was geen toveraar.
Hy leefde door de rook van groot en kleene schouwen.
Nu wordt hem door dit graf de rook uit 't oog gehouwen.
| |
Don Jan van Oostenrijk, naturelijke zoon van Kaizer Karel.Hier onder leit Don Jan, die 't bloeiendt Neederlandt
Door Staatzucht heeft verdeelt; zijn Vaaders yzre handt
Beschermden 't door het staal voor allerley bederven.
Maar deez' behoeden 't Landt voor rampen door zijn sterven.
| |
Meulenaar.De Meul'naar die hier leit plagh 't minst van 't meel te taaken.
Hy vreesde dat de beul hem tot een zak zou maaken.
Wat deedt de Droes toen zich de dief zoo reedtlijk hiel?
Hy gaf het lijk aan 't graf, en nam niet dan de ziel.
| |
Petrarcha.Hier wordt Petrarch tot as; maar 't is geen wonder: want
Hy raakte door het vuur van Lauraas oog aan brandt.
Hem hulp noch klaagen, noch geen vloedt van traaneplasse'.
De brandt verschept, al wat haar vlam omhelst, in asse.
| |
Warnaar met zijn geldtpot.Rust Warnaar in dit graf? neen! want hy vloekt en scheldt,
Om dat hy in zijn pot niet leggen mach by 't geldt.
| |
[pagina 741]
| |
Waarom laat hem de Doodt niet by zijn schatten waaken?
Hy zou all' andre doôn door 't tellen wakker maaken.
| |
Graaf Ernest, Stadthouder van Vrieslandt &c. voor Roermondt doodtgeschooten.Deez' stierd' zijn ziel, in bloedt deurverft, naar 's hemels boog,
Door 't loodt dat in Roermondt uit 's vyandts roermondt vloog.
Zoo sterft men in zijn landt, om uit zijn landt te leeven.
Wie voor de vryheidt sterft is nooit in 't graf gebleeven.
| |
N. G. een gierige asverkooper.Hier leit hy die zich zelf, toen d'as zoo hoogh quam loopen,
Doodt vasten, om zijn as ten dierst' te doen verkoopen:
Maar d'as liep weeder af, eer hy tot as verging.
Nu vloekt zijn ziel de Beurs en haar verandering.
| |
Orgelmaaker.Hier leit hy die weleer de pijpen plagh te stellen:
De Schout, die 't dikwijls zagh, dorst hem hierom niet knellen.
Een ander boet als hy een reis de pijpen stelt:
Maar deez' verdiende staâgh met pijpenstellen geldt.
| |
De Graaf van M. &c.Hier leit een krijgsman, die in 't hof een mensch wou zijn:
Maar 't was een gruwlijk beest, bekleedt met menschenschijn.
Wat hoord' men Embderlandt, in 't leeven, van hem zeggen?
Zijn lijk moest op een radt, zijn ziel in d'afgrondt leggen.
| |
P. L. tabakzuiger.Deez' plagh by daagh en nacht Virginjes kruidt te smooken:
Nu strekt zijn neus een schouw in d'onderaardtsche kooken.
Zijn heete ziel is ook in 't heilsche rijk geweeken.
Hier dientze Lucifer om 't vuur meê aan te steeken.
| |
[pagina 742]
| |
Een beul.Deez' deedt een yder recht, en wierdt hierom versmaadt.
Hy brocht 'er veel omhals, en deedt nochtans geen quaadt.
Veel menschen zijn door hem in 't uitterste verraaden.
Hy heet rechtvaardig door zijn schrikkelijke daaden.
| |
Een guighelaar.Hier leit een guighelaar die radt van handen was.
De Doodt, die 't merkte, kroop noch radder in zijn tas:
Toen isz' hem, in de schijn van naaldt, in 't hart gevloogen.
De kunst, die elk bedriegt, wordt door de Doodt bedroogen.
| |
Hartog van Parma.Hier vindt men Parmaas lijk, weleer een kas vol gaaven.
Het hart is by Filips in 't Spaans gewest begraaven.
Zijn dappre krijgsdeugdt leit in 't brein van d'onderdaan.
Wie 't zielgraf poogt te zien moet deur de starren gaan.
| |
H. F. zeeker rijmer.Deez' rijmer heeft zijn rijm van lappen t'zaam geneit:
Zijn ziel wierdt, om dit quaadt, naar 't helsche rijk geleit.
Vraagt gy wat datze doet in Plutoos ballingschappen?
Hier dient zijn ziel om 't boot van Charon meê te lappen.
| |
Prins Maurits. &c.Het schildt der vrye steên leit onder deeze steen.
Wie dat de vryheidt mint moet hier een beeldt oprechten.
Zoo eert men in 't gemeen een steunstij1 van 't Gemeen.
Wie dat door raaden won, deez' won door raadt en vechten.
| |
J. S. een Pachter.Hier leit een pachter die de Staaten heeft bestolen;
En die hem iet ontslook heeft hy de beul bevoolen;
| |
[pagina 743]
| |
Dies toont zich deeze kuil vermeetel: want zy houdt
Het lichaam dat de galg belooft was van de Schout.
| |
Alançon &c. Antwerpen spreekt:Hier leit hy die heel snel tot in mijn vesten reedt.
Hy toonden zich ook snel in 't breeken van zijn eedt.
Noch sneller heeft de Doodt hem jong van d'aardt gedreeven.
Waarom? hy was niet waardt om oudt op d'aardt te leeven.
| |
D. M. T. &c.Hier leit een draaier, die noch hout, noch draaibank hadt;
Zijn beitel was een pen, gedoopt in 't helsche nat:
Zoo draaide hy de Schrift dat niemandt schrift kon kennen.
Waarom? om 't woeste graauw op d'Amftel aan te schennen.
| |
Jean de la Fontaine: aan zijn gemaalin Juffrouw Maria Kuisten.Hier stopt men een Fontein, dat deerlijk klaagen baart.
Nu vloeit 'er een fontein uit Kuistens droevig' oogen:
Deez' vondt men overzoet: maar die heel zout van aart.
Het weenen is vergeefs: de Doodt heeft geen medoogen.
| |
Laurens van Waardt, een herbergier.Dit graf bewaart van Waardt, een waardt: maar nooit veel waardt.
Hy was staâgh beezig om van water wijn te maaken;
Maar 't misten: want de wijn verkreeg een waatrig' aart.
Wie meer wil dan hy kan zal nooit aan 't wit geraaken.
| |
Laurens Koster &c.Hier vindt men Koster die de Drukkunst heeft gevonden.
Wie 't brein der geesten mint is aan zijn geest verbonden.
Op Wijzen, eert hem die uw wijsheidt stelt ten toon.
Wat past zijn grafzark best? een goude letterkroon.
| |
[pagina 744]
| |
P. P. Schout te &c.Hier rot een Opperschout, een man van zachten aart.
Want hy heeft schelm en dief voor galg en radt bewaart.
Veel Schouten eissen bloedt, deez' wou slechts geldt genieten.
Een Schout die gierigh is zal zelden bloedt vergieten.
| |
Kornelia Hinloopen &c.Hier wordt des vaaders hoop en 's moeders troost beschreit.
Zy sturf noch jong in tijdt: maar oudt in geestigheidt.
| |
Abraham de Vries, vermaart schilder.De Vries is door de Doodt tot in dit graf gedreeven.
Waarom? om dat hy 't volk, door doodeverf, deedt leeven.
Nu wordt zijn kunst, in spijt der Doodt, veel meer geacht.
De Doodt heeft op het vlees, maar op de kunst geen macht.
| |
N.G.Deez' hadt in 't eerst meer geldt dan iemandt van 't gemeen:
Op 't lest hadt hy nauw broodt. was 't dan verlooren? neen.
Hadt hy zijn gelden dan verdronken en vergeeten?
Ook niet. wat dan? het was verzoopen en vervreeten.
| |
Voorzichtige Denijs.Voorzichtige Denijs is in dit graf gedreeven.
Door zijn voorzichtigheidt geraakte hy in noodt.
Hoe! door voorzichtigheidt? hoe quam hy dan om 't leeven?
Denijs viel achterwaarts van een stellaadje doodt.
| |
Simon Kops, Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.Deez' diende 't Y heel wijs tot ellefjaaren lang.
De wijsheidt is een stut in oorlog en in vreede.
Hy bleef zijn Graaf getrouw, en haate zieledwang.
Wie vorst en volk behaagt, geeft stof tot dankbaarheede'.
| |
[pagina 745]
| |
Virgilius Maro.De Zorg bewaart all' d'as van Maro in dit dal.
Wie dat de geest wil zien behoeft hier niet te zoeken.
Zijn gaadelooz' vernuft vertoont zich over al.
Het vlees is stof voor 't graf. de geest is stof voor boeken.
| |
Zeeker blindeman.Hier wordt een blindeman bedekt met aarde kluiten.
De Doodt heeft hem het hart door halve kracht verkracht:
Want zy behoefde hem zijn oogen niet te sluiten.
Een blinde wordt, schoon dat hy leeft, half doodt geacht.
| |
Garbrandt Breedero &c.Die elk deedt lachen, wordt hier nu van elk beschreit.
Hy dwong het volk door klucht te luistren naar hun plichten.
Zoo baard' hy deugdt door jok, dat errenst wierdt ontzeidt.
Wie dat geen Preekstoel vreest, heeft vrees voor hekeldichten.
| |
Een begraven dief spreekt:Toen ik de galg ontliep ontmoet' ik hier de doodt.
't Gerecht hadt ook geen recht om my de keel te snoeren.
Ik stal niet anders dan het Noodtlot my geboodt.
Wie trouw wil weezen moet zijn meesters last volvoeren.
| |
Maria Stuart, Koningin &c.Hier leit Maria, door Elysbets byl onthooft.
Zoo wierdt de Schotsche zon, uit nijdt, in bloedt gedooft.
Schynheiligheidt beweend' haar doodt voor d'onderdaanen.
De moordt kan weenen: maar 't zijn krokedilletraanen.
| |
roêr Kornelis &c.Hier leit Broêr Knelis, als broêr Teeling afgerecht.
Deez' schelden op de Scheldt, en die bevecht de Vecht.
| |
[pagina 746]
| |
Noch is 'er onderscheidt in hunne lasterreeden.
Deez' wraakt zijn vyanden: die vloekt zijn Overheeden.
| |
Joannes Secundus &c.Deez' schreef zijn dichten meest met nektar en ambroos.
Op, minnaars, siert dit graf met mirthe, palm en roos:
Beluy zijn koude lijk, door 't zoet geluidt der monden.
Waarom? hy heeft de vondt van 't kussen eerst gevonden.
| |
P. J. een snyer.Hier leit een snyer: maar zijn ziel moest helwaarts treên;
Hier stalze voort een lap van Plutoos taafelspreên.
De duivel die haar straft ontstalz' in 't slaan zijn zweepen.
De snyers handen zijn de gauwst' in gauwdiefs greepen.
| |
Homerus.Deez' wierdt zijn oog, eer dat hy sturf, ontrooft van 't licht:
Noch zag hy meer door 't brein dan anderen door d'oogen.
Nu hy in 't graf is ziet men hem door zijn gedicht.
Een doode dichter heeft noch leevendig vermoogen.
| |
Thomas van Kempen, &c.Hier leit van Kempen, die het kruisspoor heeft beschreeven.
Het aardtrijk roemt zijn leer: de hemel mint zijn leeven.
Zijn ziel bewoont, tot loon, het eeuwig paradijs.
Wie heilzaam leert en leeft verdient de hoogste prijs.
| |
Meester Pieter &c.Hier rot hy die zijn Vorst door preeken heeft verraân.
Een oproerpreeker is meer dan een heir te vreezen.
't Hooft ziet men op een staak, tot schrik der schelmen, staan.
Wie oproerpreekers straft wordt loffelijk gepreezen.
| |
[pagina 747]
| |
Den Eed. Gestr. Heer Frans Banning Kók, Ridder, Heer van Purmerlandt &c. Burgermeester en Raadt t'Amsterdam.De Doodt heeft Purmerlandt gestiert in deeze haaven:
Zijn inborst is in 't hart der burgery begraaven.
Zoo zal hy leeven als het lichaam is vergaan.
Geen loffelijker graf dan 't hart van d'onderdaan.
| |
Koorgraaven van den Eed. Heer Kornelis de Graaf, Vryheer van Zuitpolsbroek, Burgermeester, Raadt, Ambachtsheer &c. en Bewindthebber der Oostindische Maatschappy t'Amsterdam.Dit zijn de graaven daar de loffelijke Graaven
Hun rust in zoeken, als de ziel het lijf verlaat.
D'onsterfelijke deugdt zal steil ten hemel draaven.
Nooit klimt men hooger dan door 't waaken voor de Staat.
Laat andre lijken vry met marmre graaven brallen,
Dit graf zal moedig zijn op d'asch van zulk een Boom,
Die 't Y twee eeuwen heeft geschraagt voor eeuwig vallen.
Door trouw en wijsheidt houdt men 't stout geweldt in toom.
Het graf verduurt de doôn: maar Graaf zal 't graf verduuren.
Het schrandere vernuft besluit men in geen muuren.
|
|