Alle de gedichten. Deel 1(1662)–Jan Vos– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 708] [p. 708] Overlijden van den Ed. Heer Joan Koeimans. Toen Koeimans door de Doot moordaadig wiert deurschooten, Besturf de Beurs van schrik, zoo trof haar deeze pijl. Wie heeft mijn hooftpilaar, riep zy, om veer gestooten? Want Koeimans wakkerheidt verstrekte my een stijl. De Beurzen zijn niet dan door wijsheidt t'onderschraagen. Wie dat een zuil ontvalt heeft weinig hoop van staan. Fortuin heeft my, bywijl, door waterroof geslaagen: Maar ik ben nooit zoo wreedt als nu te keer gegaan. Mijn schaaden zijn altijdt vergoedt met dubble zeegen. Wie dat verliest met winst wordt loffelijk betaalt. Nu mis ik 't gulde vlies. waar is mijn gulde reegen? Mijn ooft van goudt verrot. mijn inkomst is bepaalt. Wie dat geen heil verwacht heeft reeden om te weenen. Zoo klaagt de Beurs, en zucht en schreiden zonder hoop. Haar staatcytabbert, stijf van paarlen, goudt en steenen, Daar zy ten troon meê zit, als 't steedenrijk Euroop', Amer'ka, Azia en Afrika haar schatten Aan haar opofferen, verwisselt zy in zwart. De droefheidt laat zich van geen praalgewaadt omvatten. Nu quam de godt van 't Y, om Koeimans doodt vol smart, De hooftbeurs naaderen, zy mengelden hun zuchten, Lijkklachten, jammeren, en schreien onder een. De Nimf van d'Amstel stak, op deeze treurgeruchten, Haar pruik van klavergras, deur 't brakke water heen. Zy wist de traanen van de Beurs en 't Y te vangen, En reegze, hardt gestremt, voor paarlen aan een snoer. Dit treursieraadt heeft zy om haare hals gehangen. Gestremde traanen zijn niet min dan paarlemoer. Hier tusschen vloog Merkuur, geschoeit met vlugge vlerken [pagina 709] [p. 709] Naar 't bloeiendt Amsterdam, de goudtmijn van de Staat: Hier streek de handelgodt, en riep, beneên de zwerken; O Beurs! o markt van d'aardt! die door uw rijpe raadt, De macht hebt om de vrucht van d'aardt op prijs te zetten, Betoom uw hertewee, eer u vernuft versmacht. De rou is machtigh om het scherpste brein te pletten. Ik zal u hulpzaam zijn: gy weet mijn oude kracht, Wie wisse blijken heeft behoeft geen meer bewijzen. Gy valt gelijk een bal, die alsz' op 't aardtrijk valt, Een nieuwe kracht verkrijgt, die haar met winst doet rijzen. Uw Koeimans, daar het Y de werreldt deur meê bralt, Is u te vroeg ontrukt: maar alles heeft zijn reeden. Wie dat zijn rou bedwingt betoont zich vol van moedt. Een die 't geval verwint pleegt schrandre dapperheeden. Zoo troosten haar Merkuur. De Beurs, die in een vloedt Van brakke traanen zwom, geraakten aan 't bedaaren. Wie troost en hoop ontmoet heeft starke hooftpilaaren. Vorige Volgende